ECLI:NL:CRVB:2016:597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
13/5766 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijstand voorafgaande aan aanvraag zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellante op 1 augustus 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland en Westerveld heeft deze aanvraag op 15 oktober 2012 buiten behandeling gesteld, omdat appellante niet de gevraagde gegevens had overgelegd binnen de hersteltermijn. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. Vervolgens heeft zij op 25 oktober 2012 opnieuw een aanvraag ingediend, waarbij zij 4 juli 2012 als gewenste ingangsdatum heeft opgegeven. Het bestuur heeft bij besluit van 28 november 2012 bijstand verleend met ingang van 25 oktober 2012, maar heeft geen bijzondere omstandigheden erkend die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

De rechtbank Overijssel heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was, omdat zij in de periode voor 25 oktober 2012 wel degelijk haar hoofdverblijf in de gemeente had en dat zij het besluit van 15 oktober 2012 niet had ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De Raad heeft bevestigd dat het niet ontvangen van het besluit geen bijzondere omstandigheid is en dat appellante ook andere mogelijkheden had om bijstand aan te vragen of een voorlopige voorziening te verzoeken.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2016.

Uitspraak

13/5766 WWB
Datum uitspraak: 23 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 september 2013, 13/975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland en Westerveld (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Everts en B.L. Heijs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 1 augustus 2012 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Omdat appellante niet binnen de hersteltermijn de gevraagde gegevens had overgelegd, heeft het bestuur bij besluit van 15 oktober 2012 de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Appellante heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 25 oktober 2012 heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de WWB. Daarbij heeft zij 4 juli 2012 als gewenste ingangsdatum genoemd.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 april 2013 (bestreden besluit), heeft het bestuur aan appellante bijstand verleend met ingang van
25 oktober 2012. Het bestuur heeft geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om de bijstand te doen ingaan op 4 juli 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. De afwijzing van haar aanvraag is ten onrechte alleen gebaseerd op de grond dat appellante in de periode voor 25 oktober 2012 niet haar hoofdverblijf zou hebben gehad in [gemeente] . Appellante heeft daar toen wel degelijk haar hoofdverblijf gehad. Appellante heeft verzocht met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor bijstand, omdat zij het onder 1.1 genoemde besluit van 15 oktober 2012 niet heeft ontvangen en omdat zij in de periode van 7 juni 2012 tot 25 oktober 2012 geen inkomen of vermogen heeft gehad. De rechtbank is hierop niet ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante haar aanvraag op 25 oktober 2012 heeft ingediend. Op appellante als aanvrager van bijstand rust de last aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.1 hebben voorgedaan. Appellante is daarin niet geslaagd. Dat appellante het besluit van 15 oktober 2012 destijds niet zou hebben ontvangen, is geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Appellante had, nadat zij van dat besluit kennis had genomen, alsnog een bezwaarschrift tegen dat besluit kunnen indienen.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het hoofdverblijf van appellante in de periode voor 25 oktober 2012 niet van belang voor de hier te beantwoorden vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.2. Wat appellante in dit verband heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
4.4.
Dat appellante in de periode van 7 juni 2012 tot 25 oktober 2012 geen inkomen of vermogen had, is evenmin een bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.2. Bovendien had appellante bij haar aanvraag om bijstand een voorschot kunnen verzoeken of had zij bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening kunnen indienen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, zij het met verbetering van gronden, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.G. van den Berg

HD