ECLI:NL:CRVB:2016:590
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet tijdig verstrekken van bewijsstukken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving sinds 12 maart 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 22 januari 2014 ontving hij een uitkeringsspecificatie, maar deze werd retour gezonden. Het college heeft vervolgens zijn recht op bijstand opgeschort op 7 februari 2014, omdat appellant niet tijdig de gevraagde bewijsstukken had overgelegd. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie heeft appellant nagelaten om de benodigde gegevens aan te leveren, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 1 februari 2014.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door omstandigheden, zoals een renovatie van zijn woning, niet in staat was om de post te ontvangen en daardoor niet tijdig kon reageren op de verzoeken van het college. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant er een verwijt van kan worden gemaakt dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.