ECLI:NL:CRVB:2016:585
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening na opschorting en de gevolgen van niet ontvangen oproepen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De appellanten ontvingen sinds 1 mei 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een anonieme melding over de werkzaamheden van de appellant als zelfstandige, heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland een fraudepreventieonderzoek ingesteld. Appellanten zijn niet verschenen op de uitnodigingen voor gesprekken en hebben verzuimd de gevraagde bewijsstukken te overleggen. Hierdoor heeft het college op 5 september 2013 de bijstand opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij niet in staat waren om op de oproepen te verschijnen vanwege ziekte en dat zij de oproep voor het gesprek op 7 oktober 2013 niet hebben ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 30 september 2013, waarin appellanten werden uitgenodigd voor het gesprek, is verzonden. Hierdoor kan appellanten niet worden verweten dat zij niet zijn verschenen. De Raad heeft geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van de bijstand heeft kunnen besluiten, omdat appellanten niet de gelegenheid hebben gehad om hun verzuim te herstellen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank vernietigd en de besluiten van het college herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellanten, die zijn gemaakt in bezwaar, beroep en hoger beroep.