ECLI:NL:CRVB:2016:562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had verzocht om een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij stelde dat hij in 1948 was geboren en in 1966 en 1967 in Nederland had gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had zijn aanvraag afgewezen, omdat niet was aangetoond dat hij verzekerd was voor de AOW. Het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing werd door de Svb ongegrond verklaard, met de stelling dat er geen bewijs was dat de appellant in Nederland had gewoond of gewerkt.
De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb voldoende onderzoek had verricht en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij voor de AOW verzekerd was. De appellant was niet bekend bij de gemeente Peel en Maas en zijn werkgever kon niet worden achterhaald. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn stelling dat hij in Nederland had gewerkt, maar de Raad oordeelde dat de summiere informatie die de appellant had verstrekt niet voldoende was om zijn claims te verifiëren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.