ECLI:NL:CRVB:2016:543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
15/176 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant en de toekenning van een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant, die als kok werkzaam was, heeft zich in oktober 2011 ziek gemeld na een mishandeling die leidde tot brandwonden aan beide benen. Hij heeft ook psychische klachten ontwikkeld. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en geconcludeerd dat hij psychisch verminderd belastbaar is, maar dat hij in staat is tot overwegend zittende werkzaamheden. Het Uwv heeft op basis van deze bevindingen een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar later besloten dat deze zou eindigen en dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft miskend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de medische beperkingen van appellant op de datum in geding als juist zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen kan weerleggen. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2016.

Uitspraak

15/176 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 november 2014, 14/4553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Vleugel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vleugel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kok. Hij is in oktober 2011 het slachtoffer geworden van een mishandeling met fysiek letsel tot gevolg, bestaande uit brandwonden aan beide benen. Appellant heeft zich in verband hiermee op 18 oktober 2011 ziek gemeld. Hij heeft nadien ook psychische klachten gekregen.
1.2.
De verzekeringsarts heeft appellant naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts heeft om de psychische draagkracht van appellant vast te stellen een expertise aangevraagd. Psychiater J. Marx heeft op 28 oktober 2013 gerapporteerd dat hij geen psychiatrische symptomen in engere zin heeft waargenomen en dat hij de posttraumatische stressstoornis klachten en de psychotische kwetsbaarheid van appellant, mede door de houding van appellant tijdens het onderzoek, niet heeft kunnen objectiveren. De verzekeringsarts heeft op basis van de ontvangen informatie van de huisarts, weging van de conclusies van Marx en zijn eigen onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat appellant psychisch verminderd belastbaar is en dat appellant vanwege status na multipele brandwonden aan beide benen aangewezen is op fysiek niet te zware, overwegend zittende werkzaamheden. De arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 54,35%. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 3 december 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 15 oktober 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 19 februari 2014 eindigt en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Naar aanleiding van een telefonisch contact met appellant op 27 maart 2013, heeft het Uwv vastgesteld dat het bezwaar van appellant zich richt tegen het besluit van 3 december 2013.
1.5.
Bij besluit van 19 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, met verwijzing naar een rapport van 1 april 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 10 juni 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op basis van haar onderzoek minder beperkt geacht dan de verzekeringsarts. Uitgaande van de voor appellant in bezwaar vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 april 2014 en op basis van een deels gewijzigde functieselectie, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid tussen de 35 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Appellant heeft naar het oordeel van rechtbank niet onderbouwd waarom hij niet in het donker zou kunnen reizen en waarom een verdergaande urenbeperking aangenomen zou moeten worden.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv de ernst van zijn medische beperkingen heeft miskend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad overweegt naar aanleiding van het verhandelde ter zitting op 4 december 2015 dat het Uwv bij het bestreden besluit het besluit van 3 december 2013 heeft heroverwogen en dat de overweging in het bestreden besluit “dat het bestreden besluit in de plaats komt van het besluit van 16 december 2013” op een verschrijving berust. De gemachtigde van het Uwv heeft voorts toegelicht dat verzuimd is te vermelden dat het Uwv de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar heeft geacht, omdat appellant het besluit van 3 december 2013 niet heeft ontvangen. De gemachtigde van het Uwv heeft verder verklaard dat er voor appellant geen materiële consequenties verbonden zijn aan zijn bezwaar.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding, 15 oktober 2013, op grond van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vastgesteld en niet onjuist zijn weergegeven in de FML van 1 april 2014. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2014 bevat een toereikende verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die appellant in bezwaar en nadien in beroep en hoger beroep naar voren heeft gebracht tegen de voor hem vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gelet op de uitkomsten van het verrichte dossieronderzoek en het eigen medisch onderzoek, inzichtelijk beargumenteerd waarom de in de FML van 1 april 2014 vastgelegde beperkingen ten aanzien van onder meer de been-, rug- en nekfunctie en werktijden volstaan. Over de psychische klachten van appellant wordt overwogen dat psychiater Marx de klachten van appellant niet heeft kunnen terugvoeren op een psychiatrische aandoening, maar dat de verzekeringsartsen op basis van hun onderzoek niettemin argumenten hebben gezien om appellant verminderd psychisch belastbaar te achten. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waarmee hij de onjuistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen aannemelijk heeft gemaakt.
4.3.
Gegeven de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 1 april 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 10 juni 2014 de passendheid van de functies toereikend toegelicht.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal

AP