ECLI:NL:CRVB:2016:5133
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de maatregel van bijstandsverlaging wegens niet meewerken aan re-integratievoorziening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij zijn bijstandsuitkering werd verlaagd met 30% wegens vermeend niet meewerken aan een re-integratievoorziening. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had arbeidsverplichtingen. In de periode van 31 juli 2014 tot 30 oktober 2014 had hij deelgenomen aan een werkervaringstraject van zestien uur per week. Het college legde een maatregel op omdat appellant niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant niet verweten kon worden dat hij niet had meegewerkt aan de aangeboden voorziening, omdat de exacte arbeidsomvang van het vervolgtraject niet was vastgesteld. Appellant had aangegeven dat hij vanwege lichamelijke beperkingen niet meer dan 24 uur per week kon werken. De Raad concludeerde dat er geen grondslag was voor het opleggen van de maatregel en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het college werd veroordeeld in de kosten van appellant, die op € 922,- werden begroot, en het college moest ook het griffierecht van € 124,- vergoeden.