ECLI:NL:CRVB:2016:5128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
15/6475 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van vergoeding van overwerk door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. van Marle, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om overwerk te vergoeden. Het Uwv had in een besluit van 21 mei 2014 appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar had zijn vordering tot vergoeding van overwerk afgewezen. In een later besluit van 6 november 2014 handhaafde het Uwv deze afwijzing, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat hij zijn werkgever herhaaldelijk om nabetaling van zijn overuren had verzocht en dat hij adequaat had gehandeld. Naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Raad heeft het Uwv op 29 september 2016 zijn standpunt gewijzigd en de vergoeding van het overwerk alsnog overgenomen, waarbij een bedrag van € 2.572,17 aan appellant werd vergoed.

De Raad oordeelde dat het besluit van 29 september 2016 geheel tegemoetkwam aan het beroep van appellant, maar dat dit besluit niet in de beoordeling betrokken kon worden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van 6 november 2014. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.488,- werden begroot, en het Uwv werd opgedragen het griffierecht van € 168,- te vergoeden.

Uitspraak

15/6475 WW
Datum uitspraak: 28 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2015, 14/8142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.P. van Marle, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv op 29 september 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarop appellant heeft gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). De vordering tot vergoeding van overwerk heeft het Uwv afgewezen op de grond dat appellant niet tijdig actie heeft ondernomen om zijn vordering op de werkgever voldaan te krijgen.
1.2.
Bij besluit van 6 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 mei 2014 deels gegrond verklaard, maar zijn weigering de door de werkgever niet uitbetaalde overuren te vergoeden gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij zijn werkgever bij herhaling om nabetaling van zijn overuren heeft verzocht en dat hij in de gegeven omstandigheden voldoende adequaat heeft gehandeld om zijn overuren van de werkgever betaald te krijgen.
3.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 27 mei 2016
(ECLI: NL:CRVB:2016:1956) heeft het Uwv bij besluit van 29 september 2016 zijn standpunt gewijzigd en de vergoeding van het overwerk over de periode van 27 december 2013 tot en met 27 maart 2014 alsnog overgenomen. In totaal heeft het Uwv aan appellant een bedrag van € 2.572,17 aan overwerk vergoed.
3.2.
Bij brief van 7 oktober 2016 heeft appellant de Raad bericht dat hij zich kan vinden in de gewijzigde beslissing op bezwaar van 29 september 2016. Appellant heeft het hoger beroep niet ingetrokken, maar de Raad verzocht om uitspraak te doen op het hoger beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 29 september 2016 komt geheel tegemoet aan het beroep van appellant. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt het beroep van appellant niet mede geacht gericht te zijn tegen het besluit van 29 september 2016 en wordt dat besluit om die reden niet in de beoordeling betrokken.
4.2.
Het Uwv heeft het bestreden besluit niet gehandhaafd. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep van appellant wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten voor rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep worden begroot op € 1.488,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 november 2014;
  • veroordeelt het Uwv in de door appellant in beroep en in hoger beroep gemaakte kosten tot een totaalbedrag van € 1.488,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) N. Veenstra

UM