ECLI:NL:CRVB:2016:5085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15/5547 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • I.M.J. Hilhorst -Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die werkzaam was als leidster in de kinderopvang. Appellante is op 13 mei 2004 uitgevallen door hevige vermoeidheidsklachten en nierproblemen, en heeft knieklachten. Aan haar is in 2006 een LGU-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. In 2009 is zij gedeeltelijk gaan werken, maar in 2011 heeft zij zich opnieuw ziekgemeld. In 2013 is vastgesteld dat appellante voor 50,78% arbeidsongeschikt is, en in 2014 is haar mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 51,34%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij de conclusies van de verzekeringsartsen zijn onderschreven.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, maar de Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en de beschikbare gegevens van behandelend specialisten besproken. De Raad concludeert dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5547 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juli 2015, 14/5926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Maats, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.P. van Geffen, haar opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als leidster in de kinderopvang voor 33 uur per week toen zij op 13 mei 2004 voor deze werkzaamheden is uitgevallen met hevige vermoeidheidsklachten, voortkomend uit nierproblemen. Tevens heeft appellante knieklachten. Aan appellante is met ingang van 11 mei 2006 een LGU-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Op
11 november 2009 is appellante voor 10,5 uur (0,4 FTE) gaan werken als docente economie aan het ROC. Een verzekeringsarts heeft op 31 mei 2010 een onderhoud met appellante gehad en appellante in staat geacht 4 uur per dag en 20 uur per week te werken. Dit heeft geresulteerd in een vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Op 16 juni 2011 heeft appellante zich ziekgemeld en nadien heeft zij niet hervat.
1.2.
Op 20 november 2013 wordt appellante naar aanleiding van haar melding in verband met toegenomen klachten gezien door een verzekeringsarts en na ook arbeidskundig onderzoek wordt geconcludeerd dat appellante voor 50,78% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van
30 december 2013 wordt aan appellante medegedeeld dat haar vervolguitkering per 1 maart 2014 zal worden gebaseerd op 35% van het minimumloon.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 1 augustus 2014 (bestreden besluit) wordt het bezwaar van appellante, na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gegrond verklaard en wordt haar mate van arbeidsongeschiktheid per 16 juni 2011 gewijzigd naar 51,34%. Met ingang van de datum toekenning van de vervolguitkering, 16 juni 2013, heeft deze mate van arbeidsongeschiktheid ook gevolgen voor de hoogte van de uitkering van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. Wat appellante heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep onder verwijzing naar gegevens van de behandelend specialisten herhaald dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante ten tijde in geding is terecht onderschreven. Daarbij is van belang dat deze verzekeringsarts een dossieronderzoek heeft verricht, de hoorzitting heeft bijgewoond en de beschikbare gegevens van de behandelend specialisten heeft besproken. In haar rapport van 20 juni 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid grotendeels kan worden onderschreven, zij meent dat er geen aanleiding is om een beperking op het punt samenwerken aan te nemen maar dat de knieafwijkingen en de duizeligheid leiden tot meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst op 20 juni 2014 overeenkomstig aangepast. De in hoger beroep door appellante ingebrachte medische gegevens leiden niet tot de conclusie dat zij ten tijde in geding meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, reeds omdat deze gegevens dateren van niet eerder dan van juni 2014 dus zeer geruime tijd na de datum in geding. In het rapport van 17 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op deze stukken en onder meer gesteld dat in verband met de duizeligheid een beperking is aangenomen op persoonlijk risico. In het rapport van 10 november 2016 is overtuigend toegelicht waarom de moeheidsklachten als bijwerking van de door appellante gebruikte medicatie niet tot meer beperkingen leiden op de datum in geding.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 juni 2014 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst -Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 december 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

IJ