ECLI:NL:CRVB:2016:5085
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst -Hagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die werkzaam was als leidster in de kinderopvang. Appellante is op 13 mei 2004 uitgevallen door hevige vermoeidheidsklachten en nierproblemen, en heeft knieklachten. Aan haar is in 2006 een LGU-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. In 2009 is zij gedeeltelijk gaan werken, maar in 2011 heeft zij zich opnieuw ziekgemeld. In 2013 is vastgesteld dat appellante voor 50,78% arbeidsongeschikt is, en in 2014 is haar mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 51,34%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij de conclusies van de verzekeringsartsen zijn onderschreven.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, maar de Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en de beschikbare gegevens van behandelend specialisten besproken. De Raad concludeert dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.