ECLI:NL:CRVB:2016:5084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15/5201 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • I.M.J. Hilhorst - Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen, ongegrond werd verklaard. Appellante, die zich op 2 april 2012 ziekmeldde wegens psychische en lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellante met ingang van 24 april 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verleende haar geen uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen juist was. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voegde een brief van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige toe, waarin werd gesteld dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit voldoende waren onderbouwd. De Raad vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante.

Uitspraak

15/5201 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 juni 2015, 14/3864 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Als partij heeft tevens aan het geding deelgenomen [naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en heeft een brief van 24 oktober 2016 van PsyQ ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft in reactie op de brief van PsyQ een rapport van 9 november 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. De werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als [naam functie] en desktop publisher, heeft zich op 2 april 2012 ziekgemeld wegens psychische klachten. Voorts spelen er lichamelijke klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft er een medisch onderzoek plaatsgevonden waarbij de verzekeringsarts appellante psychisch heeft onderzocht. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 februari 2014. Nadat de arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 7 maart 2014 vastgesteld dat voor haar geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij met ingang van 24 april 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat de FML geen recht doet aan haar beperkingen. Zowel haar psychische als lichamelijke belastbaarheid is overschat. Appellante heeft informatie van de behandelend sector overgelegd. Zij acht zich volledig arbeidsongeschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na een medisch onderzoek de beoordeling door de verzekeringsarts bevestigd. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep evenmin reden gezien af te wijken van het standpunt van de arbeidsdeskundige. Bij besluit van 8 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een zorgvuldig onderzoek. Uit de stukken blijkt dat de verzekeringsartsen de dossierstukken hebben bestudeerd en appellante hebben gesproken en onderzocht op het spreekuur en gezien op de hoorzitting. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten gezien om de door de verzekeringsartsen opgestelde belastbaarheid onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij geen aanleiding ziet tot verdergaande beperkingen dan waartoe de verzekeringsarts is gekomen. Op basis van het dagverhaal, de informatie van de behandelend sector alsmede de vastgestelde beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd aangegeven dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking. Ook de informatie van de gemeente Oostzaan leidt niet tot verdergaande beperkingen nu dit een ander toetsings- en beoordelingskader betreft en het daaronder behorende medisch advies gedateerd is na de datum in geding. De eerst op de zitting niet nader onderbouwde stelling dat appellante last heeft van hooikoorts leidt niet tot een andere uitkomst. Het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische grondslag. Ten slotte heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies. De signaleringen van de functies zijn bij rapporten van
6 maart 2014 en 7 augustus 2014 door de arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) voorzien van een toelichting. Bij rapport van 27 november 2014 is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog nader in gegaan op de gestelde dyscalculie in verhouding tot de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden herhaald. Onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten als gevolg van het chronische pijn- en vermoeidheidssyndroom en psychische problematiek waardoor er meer beperkingen moeten worden aangenomen op persoonlijk en sociaal vlak als ook op energetisch niveau. Ter ondersteuning van haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische problematiek heeft appellante een brief van 24 oktober 2016 van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van PsyQ overgelegd. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad in wat in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank daarover voor onjuist te houden. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante zoals vastgelegd in de FML van 11 februari 2014 hebben overschat. De verzekeringsartsen hebben appellante gezien en hebben haar onderzocht. De lichamelijke en psychische klachten van appellante alsmede de informatie van de huisarts en de behandelend sector zijn inzichtelijk betrokken en gewogen. Door de verzekeringsartsen is niet ontkend dat appellante chronische pijnklachten alsmede psychische klachten heeft. Daartoe zijn immers forse beperkingen vastgesteld en neergelegd in de FML.
4.2.
Naar aanleiding van de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van
24 oktober 2016 van PsyQ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van
9 november 2016 gewezen op de forse psychische beperkingen die in de FML van 11 februari 2014 als gevolg van de psychische problematiek zijn neergelegd. Indien met deze beperkingen rekening wordt gehouden, zal dit volgens deze verzekeringsarts een duidelijk effect hebben op de vermoeidheid en slaapproblematiek van appellante waardoor geen aanleiding is een urenbeperking op energetische dan wel preventieve gronden aan te nemen. Deze motivering wordt onderschreven. Met dit laatste rapport als ook met de rapporten van
11 februari 2014 en 23 juli 2014 hebben de verzekeringsartsen overtuigend gemotiveerd dat rekening is gehouden met een forse psychische problematiek temeer nu naast de overige beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML, ook beperkingen zijn vastgesteld bij de items 1.1 “vasthouden van aandacht”, 1.2 “verdelen van aandacht” en 1.3 “herinneren”. De Raad wijst er op dat in de brief van van PsyQ van 14 mei 2014 – anders dan in de brief van
24 oktober 2016 – niet wordt gesproken over een ernstige depressie. Ook ten aanzien van de pijnklachten zijn beperkingen vastgesteld en neergelegd in de FML. Appellante heeft geen nadere medische informatie ingebracht die aanleiding geeft om te twijfelen aan deze beperkingen. Bij brief van 4 oktober 2016 is het Uwv gemotiveerd ingegaan op de gronden in hoger beroep. Wat betreft de stelling van appellante dat ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen voor trillingen, koude en warmte wordt – wat daar verder ook van zij – overwogen dat deze aspecten niet voorkomen in de geduide functies. De medische grondslag wordt onderschreven.
4.3.
Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Uitgaande van de juistheid van de FML wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Met het rapport van 6 maart 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst - Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 december 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst - Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

SS