ECLI:NL:CRVB:2016:5058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
16/1457 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet overleggen bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellant ontving sinds 5 maart 2012 bijstand naar de norm voor gehuwden. Na een signaal van de politie dat appellant in bezit was van drugs en een contant bedrag van € 6.100,-, heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Hierbij bleek dat appellant een bankrekening had die niet bekend was bij het college. Appellant werd opgeroepen om bankafschriften over te leggen, maar heeft dit niet gedaan. Het college heeft daarop de bijstand met ingang van 12 november 2014 opgeschort en later ingetrokken.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet verweten kan worden dat hij de afschriften niet tijdig heeft overgelegd, omdat de rekening per 30 september 2014 was opgeheven en het gemiddeld veertien dagen duurt voordat de bank afschriften levert. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet binnen de gegeven termijn over de afschriften kon beschikken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant verwijtbaar heeft verzuimd de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De beslissing van het college om de bijstand in te trekken was derhalve rechtmatig.

Uitspraak

16/1457 WWB
Datum uitspraak: 27 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 januari 2016, 15/6098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2016. Namens appellant is mr. Van den Heuvel verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 5 maart 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Na ontvangst van een signaal dat appellant door de politie was aangehouden, waarbij hij in bezit bleek van drugs en een contant bedrag van € 6.100,-, hebben bijzonder controleurs van de gemeente Pijnacker-Nootdorp een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daarbij is uit gegevens van Suwinet gebleken dat appellant onder meer over ING-bankrekening [Bankrekeningnummer] (bankrekening) beschikte die niet bekend was bij het college. Bij brief van 10 november 2014 heeft het college appellant opgeroepen om op 12 november 2014 te verschijnen op het gemeentekantoor met het verzoek om onder meer de afschriften over de periode 1 januari 2012 tot en met 10 november 2014 van de bankrekening over te leggen. Bij besluit van 12 november 2014, voor zover van belang, heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellant met ingang van 12 november 2014 opgeschort en hem in de gelegenheid gesteld op 20 november 2014 alsnog te verschijnen op het gemeentekantoor en de afschriften van de bankrekening over de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 november 2014 over te leggen. Daarbij heeft het college meegedeeld dat als de gevraagde gegevens niet of onvolledig worden verstrekt, de bijstand wordt ingetrokken per 12 november 2014.
1.3.
Bij besluit van 26 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 12 november 2014 ingetrokken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Hieraan heeft het college - voor zover van belang - ten grondslag gelegd dat appellant op 20 november 2014 niet de gevraagde afschriften van de bankrekening heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college ingevolge artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant de gevraagde bankafschriften niet op 20 november 2014 heeft overgelegd. Met de rechtbank en het college wordt geoordeeld dat deze bankafschriften voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijk zijn.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hem niet verweten kan worden dat hij de gevraagde afschriften van de rekeningen bij de ING-bank niet op 20 november 2014 heeft overgelegd. De rekening is per 30 september 2014 opgeheven en het is een feit van algemene bekendheid dat het gemiddeld veertien dagen duurt voordat de ING-bank afschriften van opgeheven bankrekeningen levert.
4.5.
Deze grond slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet binnen de gegeven termijn kon beschikken over de gevraagde bankafschriften van de rekening. Anders dan appellant meent, is het geen feit van algemene bekendheid dat het gemiddeld veertien werkdagen duurt voor de ING-bank om bankafschriften van opgeheven bankrekeningen te leveren. Voor zover het opvragen van de ontbrekende bankafschriften meer tijd zou hebben gevergd dan de gegeven termijn, had appellant binnen de gegeven hersteltermijn het college om verlenging van die termijn kunnen verzoeken. Niet gebleken is dat appellant voor
20 november 2014 kenbaar heeft gemaakt dat hij niet over de gevraagde bankafschriften kon beschikken. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat appellant verwijtbaar heeft verzuimd tijdig de gevraagde bankafschriften te verstrekken. Daarom was het college bevoegd om de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in te trekken. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J. Tuit

HD