ECLI:NL:CRVB:2016:5058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet overleggen bankafschriften
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellant ontving sinds 5 maart 2012 bijstand naar de norm voor gehuwden. Na een signaal van de politie dat appellant in bezit was van drugs en een contant bedrag van € 6.100,-, heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Hierbij bleek dat appellant een bankrekening had die niet bekend was bij het college. Appellant werd opgeroepen om bankafschriften over te leggen, maar heeft dit niet gedaan. Het college heeft daarop de bijstand met ingang van 12 november 2014 opgeschort en later ingetrokken.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet verweten kan worden dat hij de afschriften niet tijdig heeft overgelegd, omdat de rekening per 30 september 2014 was opgeheven en het gemiddeld veertien dagen duurt voordat de bank afschriften levert. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet binnen de gegeven termijn over de afschriften kon beschikken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant verwijtbaar heeft verzuimd de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De beslissing van het college om de bijstand in te trekken was derhalve rechtmatig.