ECLI:NL:CRVB:2016:5006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
16/3095 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake ambtenarenrecht en ontslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 14 april 2016. Verzoekster, werkzaam bij de gemeente Leiden, had eerder een verzoek om herziening ingediend na een uitspraak die haar strafontslag bevestigde. De Raad oordeelde dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die voldeden aan de criteria van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster had weliswaar nieuwe stukken ingediend, maar deze waren haar al vóór de eerdere uitspraak bekend en waren niet eerder aan de Raad gepresenteerd. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor het voeren van discussies over de juistheid van eerdere uitspraken. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door K.J. Kraan, in aanwezigheid van griffier L.L. van den IJssel.

Uitspraak

16/3095 AW
Datum uitspraak: 24 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 april 2016, 15/2459 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 6 mei 2016 gevraagd om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. Verzoekster is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.C. Huygen en
M. Schreve MA.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster was werkzaam bij de [unit 1] van de gemeente Leiden. Bij besluit van 10 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 december 2014, is verzoekster met ingang van 4 augustus 2014 voor een periode van drie maanden overgeplaatst en belast met werkzaamheden bij de [unit 2]. Bij besluit van 5 augustus 2014 is verzoekster de toegang tot de [unit 1] ontzegd en is aan haar een dienstopdracht gegeven om te verschijnen voor een gesprek op 7 augustus 2014. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij voornoemd besluit van 3 december 2014 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 1 september 2014 is aan verzoekster met ingang van 5 september 2014 strafontslag verleend. Bij het voornoemde besluit van 3 december 2014 is het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, is het strafontslag herroepen en is aan verzoekster met ingang van 5 september 2014 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst in verband met onverenigbaarheid van karakters. Daarbij is verzoekster voorts een outplacement aangeboden ten bedrage van maximaal € 7.500,- en gedurende maximaal een jaar een aanvullende uitkering op de werkloosheidsuitkering ter grootte van 10% van verzoeksters laatstgenoten bezoldiging. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (rechtbank) heeft bij uitspraak van 3 maart 2015, 15/161 en 15/162, het beroep tegen het besluit van 3 december 2014 ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
2.1.
Bij de uitspraak van 14 april 2016 heeft de Raad beslist op het hoger beroep van verzoekster tegen de in 1.2 genoemde uitspraak van de rechtbank van 3 maart 2015 voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is afgewezen.
2.2.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening van de uitspraak van 14 april 2016, samengevat, ten grondslag gelegd dat de Raad de door verzoekster ingebrachte feiten en omstandigheden onvolledig en onjuist heeft vermeld. Verder heeft zij - opnieuw - een uiteenzetting gegeven van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de onder 1.1 en 1.2 weergegeven besluiten. Voorts heeft zij een overzicht verstrekt van schulden en betalingsachterstanden. Ook heeft verzoekster verwezen naar het rapport ‘Er bovenop, Onderzoek naar financiële omissies in de gemeente Leiden’, naar de notitie ‘Jaarrapportage vertrouwenswerk Gemeente Leiden - 2013’ en naar het stuk ‘Zeven vragen voor leidinggevenden’.
2.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat de in 2.2 genoemde stukken weliswaar bij haar bekend waren vóór de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht, maar dat zij deze niet eerder aan de Raad kenbaar heeft gemaakt. Uit deze stukken blijkt dat het ontslag van verzoekster te wijten is aan de onheuse bejegening en handelwijze van toenmalige leidinggevenden van verzoekster. Uit deze stukken blijkt ook dat andere collega’s van verzoekster op vergelijkbare wijze zijn benadeeld.
3.3.
Wat verzoekster aan dit verzoek om herziening ten grondslag heeft gelegd, is geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Uit 3.2 volgt dat de gegevens bij verzoekster bekend waren vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Dat verzoekster, om haar moverende redenen, deze stukken niet heeft overgelegd in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht, doet hieraan niet af. Verzoekster poogt met haar argumenten een discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak van de Raad van 14 april 2016. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX8718) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening echter niet gegeven voor het voeren van dergelijke discussies. Daarom moet het verzoek om herziening worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.L. van den IJssel

HD