ECLI:NL:CRVB:2016:4979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
14/4587 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wet Wajong-uitkering en beoordeling van onderpresteren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een Wet Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende onderbouwing had gegeven voor het standpunt dat de functionele mogelijkheden van de appellant niet konden worden vastgesteld vanwege bewust onderpresteren. Dit oordeel was gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de toelichting van psycholoog M.S.P. Vermeulen, die had vastgesteld dat de appellant bij de symptoomvalidatietest (TOMM) een dermate lage score had behaald dat dit duidde op onderpresteren. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.588,48 bedroegen, inclusief griffierecht.

Uitspraak

14/4587 WWAJ, 16/3209 WWAJ
Datum uitspraak: 23 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 juni 2014, 13/3662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
Na sluiting van het onderzoek is gebleken dat dit niet volledig is geweest. De Raad heeft het onderzoek heropend en aan het Uwv een schriftelijke vraag gesteld. Het Uwv heeft in reactie hierop een nieuw besluit op bezwaar met bijlagen, gedateerd 14 januari 2016, ingezonden. Appellant heeft beroepsgronden geformuleerd tegen dit besluit. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 18 november 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het Uwv de aanvraag om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) van appellant, geboren in 1991, afgewezen op de grond dat er geen duidelijke uitspraak kan worden gedaan over de belastbaarheid op 17- en 18-jarige leeftijd en per heden. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts van
5 februari 2013 en een op verzoek van het Uwv uitgebrachte expertise van
drs. M.S.P. Vermeulen, psycholoog, van 4 februari 2013.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juni 2013, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel als jeugdgehandicapte dient te worden aangemerkt. Appellant stelt dat de conclusie van psycholoog Vermeulen, dat de ernst van de beperkte intelligentie van appellant niet onderbouwd is in te schatten, is gebaseerd op een symptoomvalidatietest (TOMM) die niet geschikt is voor mensen met een verstandelijke handicap. Nu Vermeulen niet heeft beargumenteerd waarom het gebruik van deze test verdedigbaar is, acht appellant het onderzoek onzorgvuldig.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Het Uwv heeft met het besluit van 14 januari 2016 (bestreden besluit 2) opnieuw beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2013. Daarbij heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
4 januari 2016 en een toelichting van psycholoog Vermeulen van 15 december 2015, het bezwaar met gewijzigde motivering wederom ongegrond verklaard.
3.4.
Appellant heeft zich ook met bestreden besluit 2 niet kunnen verenigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het Uwv het in bestreden besluit 1 vervatte standpunt niet langer onderschrijft, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen bestreden
besluit 1 moet gegrond worden verklaard en dat besluit moet worden vernietigd.
4.2.
Aangezien met bestreden besluit 2 niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellant, dient dit besluit op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling van het hoger beroep te worden betrokken.
4.3.
Het Uwv heeft bij bestreden besluit 2, het standpunt ingenomen dat er sprake is van een situatie in de zin van artikel 2:14 van de Wet Wajong, waar is bepaald dat indien betrokkene niet meewerkt aan een voor het vaststellen van het recht op arbeidsondersteuning noodzakelijk medisch onderzoek eventuele aanspraken op arbeidsondersteuning buiten beschouwing blijven.
4.4.
Met het in hoger beroep ingediende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de toelichting van psycholoog Vermeulen op het gebruik van de validatietest, heeft het Uwv voldoende onderbouwing gegeven voor het aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde standpunt dat de functionele mogelijkheden van appellant niet zijn vast te stellen als gevolg van bewust onderpresteren. Het standpunt van Vermeulen, die heeft uiteengezet dat bij de symptoomvalidatietest (TOMM) sprake was van dermate lage score dat er zijns inziens evident sprake is geweest van onderpresteren, kan worden onderschreven. Vermeulen zag daarnaast tijdens zijn onderzoek nog andere aanwijzingen voor onderpresteren, namelijk dat de inzet van appellant tijdens het onderzoek beneden peil was en dat de geheugenproblemen die appellant presenteerde onwaarschijnlijk waren. Tenslotte heeft Vermeulen uiteengezet dat in het Werkdocument Inventarisatie Diagnostiek, waar appellant op heeft gewezen, niet staat dat de gebruikte validatietest (TOMM) niet gebruikt mag worden bij mensen met een verstandelijke beperking, maar dat op zijn minst grote voorzichtigheid geboden is. Gelet op de zeer lage score van appellant bij deze validatietest kan de conclusie van Vermeulen dat deze voorzichtigheid voldoende in acht is genomen, worden onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard. Het verzoek van appellant om vergoeding van schade wordt daarom afgewezen.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 496,- aan kosten voor rechtsbijstand in beroep en € 744,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1240,-. Voorts dienen de kosten in verband met het door appellant in beroep ingebrachte rapport van D.W.M.A. Slot van 17 april 2014 te worden vergoed. Deze kosten worden begroot op
€ 348,48.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 juni 2013;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2016 ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.588,48;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V Lenos als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS