ECLI:NL:CRVB:2016:4958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als woonzorgbegeleidster werkte, meldde zich op 8 maart 2012 ziek met gewrichtsklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 16 december 2013, concludeerde de verzekeringsarts dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen als gevolg van lichamelijke en psychische klachten had onderschat. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante en de medische rapporten van haar behandelend artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellante lijdt aan fibromyalgie en psychische klachten, maar dat deze geen belemmering vormden voor het uitvoeren van geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat het onderzoek naar de beperkingen en arbeidsmogelijkheden van appellante zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts juist waren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen noodzaak was voor aanvullend deskundigenadvies. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de toepassing van de Wet WIA.