ECLI:NL:CRVB:2016:4934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
15/8385 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van verzwegen onroerend goed in Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had in 2008 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en verklaard geen onroerend goed te bezitten. Echter, na een huisbezoek in 2012 bleek dat de appellant onroerend goed in Turkije bezat, wat leidde tot een herziening van de bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had de bijstand herzien en een bedrag van € 21.360,93 teruggevorderd, omdat het vermogen van de appellant de voor hem geldende vermogensgrens overschreed. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de taxatie door een onafhankelijke taxateur als zorgvuldig had beschouwd. De Raad oordeelde dat het college niet verplicht was om samen met de appellant een taxateur aan te wijzen en dat de taxatie zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

Uitspraak

15.8385 WWB

Datum uitspraak: 29 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 november 2015, 15/3652 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 16 oktober 2016, ontvangen op 17 oktober 2016, heeft mr. Ö. Arslan, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arslan. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 13 november 2008 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij geen huis of grond binnen of buiten Nederland heeft.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college appellant bijstand toegekend met ingang van 13 november 2008 naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij heeft het college het vermogen van appellant bij aanvang van de bijstand vastgesteld op € 0,- en de voor appellant geldende vermogensgrens op € 5.325,-.
1.3.
Naar aanleiding van een huisbezoek op 26 juni 2012, waarbij appellant heeft verklaard dat zijn vrouw en kinderen in Turkije in het huis van zijn overleden vader wonen, heeft het college het Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF) verzocht onderzoek te doen naar vermogen van appellant in Turkije. Medewerkers van het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara (medewerkers Bureau Attaché) hebben op verzoek van het IBF het onderzoek uitgevoerd. De medewerkers Bureau Attaché hebben de bevindingen van hun onderzoek neergelegd in onderzoeksverslagen van 20 november 2012 en 22 oktober 2013. Deze bevindingen houden in dat appellant sinds 30 maart 2006 in Turkije, in het dorp [naam dorp] , een perceel van 7215,32 4.3 m² met opstallen (een woning, hooischuur en stal) bezit. De makelaar [naam makelaar] heeft de waarde hiervan op 24 september 2013 vastgesteld op 45.000 Turkse lira, omgerekend € 16.692,-. Daarnaast heeft appellant in 2003 en 2005 landbouwgrond met een oppervlakte van 6000 m² respectievelijk 12.100 m² verworven. Voorts is gebleken dat appellant sinds 21 november 2012 een trekker op zijn naam heeft staan die is aangeschaft voor 27.000 Turkse lira, omgerekend € 10.016,-. De medewerkers Bureau Attaché hebben de totale waarde van de bezittingen van appellant benaderd op een bedrag van € 26.708,-, rekening houdend met waardeverlies van de trekker en de in 2003 en 2005 door appellant verworven landbouwgrond met een geschatte waarde van 4.325 Turkse lira, ongeveer € 1.600,-.
1.4.
De onderzoeksresultaten hebben het college aanleiding gegeven om bij besluit van 23 oktober 2014 de bijstand te herzien over de periode van 1 (lees: 13) november 2008 tot en met 30 november 2010 en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 21.360,93 van appellant terug te vorderen op de grond dat het vermogen van appellant niet onder de voor hem geldende vermogensgrens lag.
1.5.
Bij besluit van 30 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2014 gedeeltelijk gegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering gewijzigd in € 20.357,36.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college ter zitting het in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat appellant beschikte over een vermogen dat het voor hem vrij te laten vermogen overschreed, niet langer heeft gehandhaafd. Het college heeft het standpunt ingenomen dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van bezit in Turkije. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet meer worden vastgesteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met ingang van 13 november 2008 recht op bijstand zou hebben gehad, indien hij zijn inlichtingenverplichting niet had geschonden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 13 november 2008 tot en met 23 oktober 2014.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de waarde van een door de gemeente ingeschakelde taxateur als zorgvuldig heeft beschouwd. Dit is een onafhankelijke taxateur. Een zorgvuldig genomen besluit dient te worden gebaseerd op basis van een taxatierapport welke is opgesteld door een door appellant en het college gezamenlijk gekozen taxateur.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college is voor de bepaling van de waarde van de onroerende zaken niet gehouden om samen met de betrokkene een taxateur aan te wijzen. Niet in geschil is dat de gekozen taxateur onafhankelijk is. Zoals de Raad eerder heeft overwogen geeft het feit dat de makelaar die de onroerende zaken heeft getaxeerd, is geselecteerd door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Ankara, voldoende vertrouwen in de deskundigheid van die makelaar. Zie de uitspraak van 19 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB: 2014:2764. Het taxatierapport van de in 1.3 genoemde makelaar [naam makelaar] geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Daarom bestaat geen grond dit rapport niet te volgen.
4.4.
Ter zitting van de Raad heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de zaak had moeten terugwijzen naar het college omdat het college de grondslag van het bestreden besluit ter zitting van de rechtbank heeft gewijzigd. Voorts betwist appellant het standpunt van het college dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Deze gronden zijn eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht en dus te laat voorgedragen. De goede procesorde verzet zich tegen beoordeling daarvan.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD