ECLI:NL:CRVB:2016:4852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
15/4492 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en terugvordering na schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van schending van de inlichtingenverplichting door appellanten. Appellanten ontvingen sinds 22 juni 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat appellant een Audi A6 had aangeschaft, startte de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Appellanten werden herhaaldelijk verzocht om gegevens te verstrekken, maar hebben hieraan niet voldaan. Dit leidde tot de opschorting van de bijstand en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand per 27 augustus 2013. Tevens werd een boete opgelegd en werd een bedrag van € 2.856,12 teruggevorderd. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond, met uitzondering van de boete, die werd vernietigd omdat deze in strijd met de wet was opgelegd. Appellanten gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden en dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat de beroepsgronden van appellanten niet slaagden en dat de terugvordering geen verdere bespreking behoefde.

Uitspraak

15/4492 WWB, 15/4493 WWB
Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 mei 2015, 14/5716 en 14/6843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Namens appellanten is verschenen mr. Boelens. Het dagelijks bestuur is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 22 juni 1999 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op basis van een melding in Suwinet dat vanaf 18 juni 2013 een Audi A6 met een
BPM-waarde van € 17.374,- op naam van appellant is gesteld en de vaststelling dat appellant onvoldoende inlichtingen verstrekte over de afwikkeling van een letselschadevergoedingskwestie, heeft een handhaver van Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (Dienst) een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand.
1.3.
Bij brief van 13 augustus 2013 heeft een werkconsulent, werkzaam bij de Dienst, appellanten in het kader van een maatregelonderzoek uitgenodigd voor een hoorgesprek op
27 augustus 2013 en verzocht om tijdens dat gesprek de volgende gegevens te verstrekken: het kentekenbewijs van de Audi met het originele aankoopbewijs; het kentekenbewijs van de Seat Toledo; de polis van de autoverzekeringen en de bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van appellanten en hun kinderen vanaf 1 oktober 2012 (gevraagde gegevens). Appellanten zijn niet verschenen op 27 augustus 2013 en hebben de gevraagde gegevens niet verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand van appellanten met ingang van 27 augustus 2013 opgeschort en appellanten uitgenodigd voor een gesprek op 17 september 2013 met het verzoek de gevraagde gegevens mee te nemen. Appellanten zijn niet verschenen op 17 september 2013 en hebben de gevraagde gegevens niet verstrekt.
1.5.
Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 24 september 2013 (besluit 1) op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellanten ingetrokken per 27 augustus 2013. Voorts heeft het college de bijstand van appellanten op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB ingetrokken over de periode van 18 juni 2013 tot 27 augustus 2013 op de grond dat door het niet verstrekken van de gevraagde gegevens het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Bij besluit van 15 oktober 2013 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de over de periode van 18 juni 2013 tot en met 27 augustus 2013 (lees: tot 27 augustus 2013) gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.856,12 van appellanten teruggevorderd.
1.7.
Bij besluit van 5 december 2013 (besluit 3) heeft het dagelijks bestuur appellanten een boete opgelegd van € 2.856,12.
1.8.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen besluiten 1 en 2 is op 7 januari 2014 een hoorzitting gehouden. Appellant is op die hoorzitting verschenen en aan hem is de gelegenheid gegeven de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken.
1.9.
Het dagelijks bestuur heeft bij brief van 14 januari 2014 appellanten bericht dat een week na de hoorzitting de gevraagde gegevens niet zijn ontvangen en heeft appellanten in de gelegenheid gesteld om uiterlijk voor 21 januari 2014 alsnog de gevraagde gegevens te verstrekken. Van de gevraagde gegevens is het kentekenbewijs van de Seat ontvangen.
1.10.
Bij besluit van 15 augustus 2014 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij besluit van 5 november 2014 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Appellanten zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen op 17 augustus 2013 en 17 september 2013 en hebben niet de gevraagde gegevens verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand blijven. De rechtbank heeft bestreden besluit 2 vernietigd omdat dit besluit was genomen in strijd met de wet omdat het Boetebesluit sociale zekerheidswetten nog niet in werking was getreden op het moment dat bestreden besluit 2 werd genomen. Omdat de rechtbank de boete fors maar evenredig achtte, heeft de rechtbank aanleiding gezien om te bepalen dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand blijven.
3. Appellanten hebben zich, gelet op wat ter zitting is besproken, in hoger beroep nog op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard en de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking over de periode van 18 juni 2013 tot 27 augustus 2013
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij alle inlichtingen hebben verschaft die nodig zijn om het recht op bijstand vast te stellen.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.3.
Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering, intrekking of beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft.
4.4.
Niet in geschil is dat appellanten niet hebben gemeld dat op 18 juni 2013 door appellant een Audi is gekocht. Uit 1.3, 1.4, 1.8 en 1.9 volgt dat appellanten vier keer in de gelegenheid zijn gesteld om de gevraagde gegevens te verstrekken. Het kentekenbewijs van de Seat is verstrekt. Voorts hebben appellanten onvolledige afschriften over de periode van
30 september 2013 tot en met 9 januari 2014 van de op naam van appellante staande bankrekening verstrekt, terwijl was verzocht om bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van appellanten en hun kinderen vanaf 1 oktober 2012 te overleggen. Ten slotte hebben appellanten niet het kentekenbewijs van de Audi met het originele aankoopbewijs en de polis van de autoverzekeringen verstrekt.
4.5.
Tijdens de hoorzitting van 7 januari 2014 heeft appellant verklaard dat hij in staat is alles nog aan te tonen. Omdat hij ook nadien de gevraagde gegevens van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand niet volledig heeft verstrekt, was het dagelijks bestuur op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB verplicht de bijstand in te trekken over de periode van 18 juni 2013 tot 27 augustus 2013.
4.6.
De beroepsgrond vermeld in 4.1 slaagt daarom niet.
Boete
4.7.
Appellanten hebben aangevoerd dat verweerder moet aantonen, dus niet aannemelijk maken, dat een boetebesluit moest worden genomen.
4.8.
In artikel 18a, eerste lid, van de WWB, dat onderdeel uitmaakt van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462) en in werking is getreden op
1 januari 2013, is bepaald dat het college een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
4.9.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het dagelijks bestuur heeft aangetoond dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Hiervan valt appellanten een verwijt te maken.
4.10.
De beroepsgrond vermeld in 4.7 slaagt evenmin.
4.11.
Tegen de terugvordering hebben appellanten geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.12.
Uit 4.6 en 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en J.H.M. van de Ven en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J.L. Meijer

HD