ECLI:NL:CRVB:2016:4834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
15/3053 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling en immateriële schadevergoeding in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank

Op 16 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/3053 AOW. De zaak betreft een hoger beroep van een appellant uit Marokko tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant had eerder een verzoek ingediend om de Svb te veroordelen in de proceskosten en om vergoeding van schade, nadat hij zijn hoger beroep had ingetrokken. De Svb had geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gelaten.

De Raad overweegt dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Echter, in dit geval zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde portokosten zijn niet als zodanig aan te merken.

Daarnaast heeft de appellant een verzoek ingediend om vergoeding van immateriële schade, stellende dat de procedure ongemakken heeft veroorzaakt. De Raad stelt vast dat er geen sprake is van geestelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De enkele stelling dat de procedure ongemakken heeft veroorzaakt, is onvoldoende om aan te nemen dat de appellant heeft geleden op een manier die recht geeft op schadevergoeding. De Raad wijst zowel het verzoek om proceskostenveroordeling als het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 december 2016
15/3053 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 april 2015, 14/5893 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft op 17 juni 2015 een herziene beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
De Svb heeft geen verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ingevolge het per 1 juli 2013 inwerking getreden artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van de in dit artikellid genoemde situaties.
Naar het oordeel van de Raad bestaat er geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding van proceskosten, omdat betrokkene in de hoger beroepsprocedure geen kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde portokosten zijn niet als zodanig aan te merken.
Het verzoek van appellant om schadevergoeding, dat is ingediend gedurende het hoger beroep als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, wordt opgevat als een verzoek om vergoeding van immateriële schade. Appellant voert aan dat het voeren van de onderhavige procedure tot ongemakken heeft geleid.
Bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om een immateriële schadevergoeding toe te kennen, moet naar vaste rechtspraak (uitspraak van 21 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9247) zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene (uitspraak van 5 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0342). In het licht hiervan is voor vergoeding van immateriële schade onvoldoende dat sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van zich gekwetst voelen door het onrechtmatig genomen besluit (uitspraak van 27 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF1067).
Met de enkele stelling dat de procedure bij appellant ongemakken heeft veroorzaakt, is niet aannemelijk gemaakt dat hij door het bestreden besluit zodanig heeft geleden dat sprake is van geestelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het BW.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in beroep kan appellant zich rechtstreeks tot de Svb wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af;
  • wijst het verzoek om een veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) K.R. van Renswoude

SS