Op 16 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/3053 AOW. De zaak betreft een hoger beroep van een appellant uit Marokko tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant had eerder een verzoek ingediend om de Svb te veroordelen in de proceskosten en om vergoeding van schade, nadat hij zijn hoger beroep had ingetrokken. De Svb had geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gelaten.
De Raad overweegt dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Echter, in dit geval zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde portokosten zijn niet als zodanig aan te merken.
Daarnaast heeft de appellant een verzoek ingediend om vergoeding van immateriële schade, stellende dat de procedure ongemakken heeft veroorzaakt. De Raad stelt vast dat er geen sprake is van geestelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De enkele stelling dat de procedure ongemakken heeft veroorzaakt, is onvoldoende om aan te nemen dat de appellant heeft geleden op een manier die recht geeft op schadevergoeding. De Raad wijst zowel het verzoek om proceskostenveroordeling als het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.