ECLI:NL:CRVB:2016:4824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
16/497 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en toepassing van de hardheidsclausule in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot zijn functiewaardering en de toepassing van de hardheidsclausule. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de matching van zijn functie niet overeenkomstig de Regeling was geschied of dat het resultaat onhoudbaar was. De korpschef had zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden die de appellant naar voren had gebracht, niet leidden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat de hardheidsclausule niet bedoeld is om rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud had kunnen worden aangevraagd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/497 AW
Datum uitspraak: 8 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
10 december 2015, 14/2581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. de Haas hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van bureauchef GC/EOT, met als referentiefunctiebeschrijving Teamchef C (recherche), schaal 11. Verder heeft de korpschef besloten de uitgangspositie niet aan te vullen met specifieke werkzaamheden (taakaccenten). Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Teamchef B, vakgebied Leiding, gewaardeerd in salarisschaal 10. Bij besluit van 12 juli 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling overgang naar een LFNP functie,
Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) zodanig ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Hierbij is verder overwogen dat de transponeringstabel, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
3.2.
Appellant heeft betoogd dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij geen functieonderhoud heeft aangevraagd. Hij heeft binnen de grenzen van de redelijke en gebruikelijke verstandhoudingen en wederzijdse vertrouwensrelaties zijn uiterste best gedaan om functieonderhoud te doen plaatsvinden. Dit betoog slaagt niet. Zoals is overwogen in de onder 1.1 genoemde uitspraken van de Raad van 1 juni 2015 is uitgangspunt bij de matching ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling, de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie. Zoals de Raad eveneens in meergenoemde uitspraken heeft overwogen is de in de Regeling opgenomen hardheidsclausule niet bedoeld om (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden of met extra werkzaamheden, specifieke werkzaamheden, bijzondere situaties en afspraken die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen zijn. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad gaan aanknopingspunten thans hierover anders te oordelen.
3.3.
Appellant heeft nog gewezen op de gevolgen die de uitkomst van de matching heeft voor zijn positie in de reorganisatie. Hij is van mening dat hij zodanig ernstig benadeeld wordt, dat de matching op grond hiervan geen stand kan houden. Dit betoog slaagt evenmin. Zoals de Raad al een- en andermaal heeft overwogen - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4161) - staat de positie van appellant in de reorganisatie los van de thans bestreden besluitvorming. Deze positie kan daarom bij de beoordeling of toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule geen rol spelen. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten thans hierover anders te oordelen.
3.4.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie die noopt tot toepassing van de hardheidsclausule.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.V. van Donk

HD