ECLI:NL:CRVB:2016:4803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
16/953 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling van schuldenlast onder de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die tot 29 augustus 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die voortvloeiden uit te veel ontvangen huurtoeslag. De Belastingdienst had vastgesteld dat appellant € 722,- te veel aan huurtoeslag had ontvangen, en de aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het college stelde dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB in beginsel bijstandverlening voor schulden in de weg staat.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was afgewezen, omdat appellant op het moment van de aanvraag nog niet had voldaan aan de kosten die door de Belastingdienst in rekening waren gebracht. De Raad benadrukte dat de WWB het toetsingskader blijft, ondanks de intrekking van de WWB en de invoering van de Participatiewet (PW), omdat de aanvraag vóór de wijziging was ingediend. De Raad concludeerde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slaagden, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16/953 WWB
Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
2 februari 2016, 15/2289 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Voor appellant is
mr. Balkema verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F. de Gama.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot 29 augustus 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Sinds 29 augustus 2013 ontvangt appellant bijstand ingevolge de WWB (thans: Participatiewet, PW) naar de norm voor een alleenstaande. Bij beschikking van 12 september 2014 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van appellant over 2013 definitief vastgesteld. Daarbij heeft de Belastingdienst bepaald dat appellant een bedrag van € 722,- te veel aan voorschot op de huurtoeslag heeft ontvangen. Appellant heeft op 30 september 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten.
1.2.
Bij besluit van 27 november 2014 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 13 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 november 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW in beginsel aan bijstandverlening voor schulden in de weg staat en dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 49 van de PW op grond waarvan van deze hoofdregel zou moeten worden afgeweken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een schuldenlast als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB. Voor de beoordeling van de vraag of en in hoeverre sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden is naar vaste rechtspraak zowel bepalend de strekking van de aanvraag, zoals die moet worden afgeleid uit de stukken die aan het primaire besluit ten grondslag liggen, alsook de feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag. Van een schuld is sprake indien de kosten voor de dag van de aanvraag bij de belanghebbende in rekening zijn gebracht, maar nog niet zijn voldaan. Nu de Belastingdienst de kosten van de te veel ontvangen huurtoeslag door middel van een beschikking op 12 september 2014 bij appellant in rekening heeft gebracht, appellant de aanvraag om bijzondere bijstand op 30 september 2014 bij het college heeft ingediend en hij de kosten ten tijde van de aanvraag kennelijk nog niet had voldaan, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een schuld. Voorts is geen sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat geen sprake is van een schuld. Voorts is de door het college gehanteerde afwijzingsgrond onjuist en had het college in plaats daarvan artikel 35, eerste lid, van de PW moeten toepassen. De aanvraag moet worden toegewezen omdat deze, overeenkomstig het op artikel 35 van de PW gebaseerde beleid van het college, binnen drie maanden nadat de kosten zijn opgekomen, en dus tijdig, is ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de PW. Op grond van het in artikel 78z, derde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de WWB het toetsingskader, omdat het bestuursorgaan vóór 1 januari 2015 heeft beslist op een vóór die datum ingediende aanvraag om bijstand. Dit betekent dat het college de onderhavige aanvraag ten onrechte heeft beoordeeld aan de hand van toepasselijke bepalingen van de PW. Geen aanleiding bestaat om hier gevolgen aan te verbinden. Daarbij is van belang dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, en artikel 49 van de PW wat de tekst betreft gelijkluidend zijn aan artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, en artikel 49 van de WWB.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De beroepsgrond dat de door het college gehanteerde juridische grondslag onjuist is, slaagt niet. Gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB en de systematiek van de WWB, wordt in geval van een schuld niet toegekomen aan de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het college heeft dan ook terecht artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Hierin ligt tevens besloten dat de beroepsgrond dat de aanvraag had moeten worden toegewezen omdat deze, overeenkomstig het op artikel 35 van de PW [lees: WWB] gebaseerde beleid binnen drie maanden nadat de kosten zijn opgekomen en dus tijdig is ingediend, niet slaagt. Deze grond gaat, wat hiervan verder ook zij, voorbij aan het feit dat het college aan het bestreden besluit (terecht) artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB ten grondslag heeft gelegd en dat het op artikel 35 van de WWB gebaseerde beleid al om die reden niet van toepassing is.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) L.V. van Donk

HD