ECLI:NL:CRVB:2016:480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en wegingsfactor kosten bezwaar
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door drs. F. Elidrissi, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 mei 2014 het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand ongegrond verklaarde. De aanvraag was ingediend voor de kosten van de bewindvoering, die voortvloeide uit een eerder uitgesproken schuldsaneringsregeling. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag afgewezen, met de stelling dat de kosten van de bewindvoering uit de boedel moesten worden voldaan en dat er geen ruimte was voor noodzakelijke kosten. Appellant stelde dat hij recht had op bijzondere bijstand, omdat het niet betalen van de bewindvoerder zou leiden tot ernstige gevolgen voor zijn schuldhulpverlening.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet had behandeld. De Raad verklaarde dit beroep alsnog niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat het college de proceskosten in beroep voor verleende rechtsbijstand aan appellant moest vergoeden. Daarnaast oordeelde de Raad dat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand correct had beoordeeld, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank in dat opzicht. De Raad vernietigde echter het besluit van het college van 4 november 2013, omdat de toegepaste wegingsfactor voor de kosten van bezwaar onterecht was gekwalificeerd als 'zeer licht'. De Raad stelde de totale kosten van appellant vast op € 2.108,- en bepaalde dat het college dit bedrag moest vergoeden, evenals het griffierecht van € 122,- dat in hoger beroep was betaald.