ECLI:NL:CRVB:2016:4792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten; beoordeling van bijzondere omstandigheden voor toekenning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten werd afgewezen. Appellant ontvangt sinds 1 juni 2007 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft op 27 januari 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, waaronder witgoed en meubels. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich verzet tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die recht geven op de gevraagde bijstand. De Raad stelt vast dat de kosten noodzakelijk zijn, maar dat appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om voor deze kosten te reserveren. Het ontbreken van reserveringsruimte door schulden wordt niet als een bijzondere omstandigheid erkend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de enkele stellingen van appellant over discriminatie en onevenredige gevolgen niet voldoende zijn onderbouwd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.