ECLI:NL:CRVB:2016:4791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag bijzondere bijstand uitvaartkosten en beroep op artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een herhaalde aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor uitvaartkosten van haar niet erkende vader, H, die op 29 december 2014 is overleden. Appellante had eerder op 5 januari 2015 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 15 januari 2015 werd afgewezen. Het college stelde dat de uitvaartkosten niet als noodzakelijke kosten voor appellante konden worden aangemerkt. Een tweede aanvraag op 21 januari 2015 werd eveneens afgewezen, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, met de overweging dat appellante niet in familierechtelijke betrekking stond tot H en dus geen erfgenaam was in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Appellante voerde aan dat er wel sprake was van 'family life' zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat biologische verwantschap niet automatisch leidt tot een familierechtelijke relatie.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat appellante geen nieuwe redenen had aangedragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af, zonder veroordeling in de proceskosten.