ECLI:NL:CRVB:2016:479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag van appellant op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, had in november 2010 een aanvraag ingediend voor toekenning van uitkeringen op basis van de Wubo. Deze aanvraag werd in juni 2011 afgewezen omdat niet was komen vast te staan dat appellant gebeurtenissen had meegemaakt die onder de werking van de Wubo vallen. Appellant maakte hiertegen geen bezwaar.
In mei 2013 verzocht appellant om herziening van de afwijzing, waarbij hij een verklaring overlegde van een getuige. Verweerder, de Pensioen- en Uitkeringsraad, wees dit verzoek af in december 2013, met de motivering dat er geen relevante nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere afwijzing te herzien. De verklaringen van de getuigen werden als onvoldoende overtuigend beschouwd, vooral omdat er geen objectieve gegevens waren die de claims ondersteunden.
Tijdens de zitting op 10 december 2015 werd het onderzoek geschorst, en partijen gaven toestemming om een nader onderzoek achterwege te laten. De Raad oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om aan te tonen dat appellant oorlogsgeweld had ondergaan. De Raad concludeerde dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, de terughoudende toets kon doorstaan, en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.