ECLI:NL:CRVB:2016:4740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
16/1950 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en verplichtingen van de appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds oktober 2005 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. Dit college had in een brief van 17 maart 2015 meegedeeld dat de bijstand ongewijzigd werd voortgezet, maar had daarbij ook de verplichtingen van de appellant vermeld. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk, omdat deze brief volgens hen geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Overijssel had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen de feiten en omstandigheden van de zaak in acht genomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de brief van 17 maart 2015 geen besluit is, omdat er geen rechten of plichten zijn gecreëerd of gewijzigd. De wet verbindt reeds uit zichzelf rechten en plichten aan het recht op bijstand. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 november 2016.

Uitspraak

16/1950 PW
Datum uitspraak: 29 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 februari 2016, 15/2116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L.C. Visser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds oktober 2005 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
In het kader van een periodieke rechtmatigheidscontrole heeft het college onderzocht of in de periode na het onderzoek in 2014 wijzigingen zijn opgetreden in de situatie van appellant die van invloed zijn geweest op zijn recht op bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 maart 2015. Bij brief van 17 maart 2015 heeft het college appellant meegedeeld dat de bijstand ongewijzigd wordt voortgezet. Voorts heeft het college appellant in die brief gewezen op de verplichtingen die hij heeft.
1.3.
Bij besluit van 25 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de brief van 17 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 17 maart 2015 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Er zijn geen rechten en plichten in het leven geroepen dan wel bestaande rechten en plichten ten aanzien van het recht op uitkering gewijzigd. De wet verbindt uit zichzelf reeds rechten en plichten aan het recht op bijstand. Om die reden is de brief van 17 maart 2015 een mededeling en geen besluit.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het college een onderzoek moet instellen naar gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden in het kader van zijn begeleiding naar werk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de hiervoor in 2 weergegeven overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, en maakt deze tot de zijne. Gelet hierop wordt aan een bespreking van de inhoudelijke beroepsgrond van appellant niet toegekomen.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit

HD