ECLI:NL:CRVB:2016:4739
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering met betrekking tot verwijtbaarheid en brutering van terugvorderingsbedrag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering aan de orde zijn. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had geen bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had de bijstand opgeschort en later ingetrokken, omdat appellante niet had gereageerd op verzoeken om informatie over haar arbeidsovereenkomst en loon. De terugvordering van de bijstandsuitkering werd vastgesteld op een bedrag van € 2.750,60, waarbij het college stelde dat de vordering was ontstaan door toedoen van appellante, die haar inlichtingenverplichting had geschonden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 29 november 2016 geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting vaststaat, omdat appellante geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 23 december 2014. De Raad wijst erop dat de bevoegdheid tot bruto terugvordering niet kan worden uitgeoefend als de vordering buiten toedoen van de betrokkene is ontstaan. In dit geval is er echter voldoende bewijs dat appellante een verwijt kan worden gemaakt, omdat zij haar inkomsten niet tijdig had gemeld. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.