ECLI:NL:CRVB:2016:4738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/7822 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvolledige inlichtingenverstrekking

In deze zaak heeft appellante op 30 december 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag op 11 maart 2015 afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. Appellante heeft onvoldoende financiële gegevens ingeleverd, waaronder afschriften van haar Bonusrenterekening. Het college heeft het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 6 september 2016 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de financiële situatie van appellante onvoldoende duidelijk was, omdat zij niet alle relevante documenten had ingeleverd. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7822 PW
Datum uitspraak: 29 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2015, 15/6115 en 15/6824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Venneman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder [naam moeder] en bijgestaan door mr. Venneman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 30 december 2014 heeft appellante bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande aangevraagd.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft het hoofd SZW Support van de gemeente Den Haag bij brieven van 12 januari 2015 en 26 februari 2015 appellante verzocht om nadere gegevens in te leveren, waaronder afschriften van al haar bank- en spaarrekeningen van de afgelopen zes maanden en een verklaring over hoe appellante in de afgelopen zes maanden in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Appellante heeft op 11 februari 2015 een aantal stukken overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat appellante niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting nu zij onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 27 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat ook met de door appellante in bezwaar overgelegde gegevens nog steeds onvoldoende informatie is ontvangen om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellante heeft nog steeds geen afschriften van haar Bonusrenterekening ingeleverd. Voorts heeft appellante op de hoorzitting weliswaar verklaard dat haar moeder de onbetaalde rekeningen voor water en elektriciteit alsook haar huurachterstand heeft betaald, maar met de overgelegde bankafschriften van haar moeder heeft appellante niet aangetoond of uitgelegd waarvoor wordt betaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 30 december 2014 tot en met 11 maart 2015.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat de afschriften van de Bonusrenterekening niet van belang zijn voor het beoordelen van haar financiële situatie. Eventuele mutaties van de Bonusrenterekening blijken uit de door haar overlegde afschriften van de aan die rekening gekoppelde betaalrekening. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft de afschriften van de Bonusrenterekening terecht van belang geacht voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het feit dat de mutaties mogelijk blijken uit de afschriften van de tegenrekening die appellante wel heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Het ligt immers op de weg van appellante om gegevens te verstrekken over en inzicht te verschaffen in haar financiële situatie.
4.5.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat haar financiële situatie voldoende duidelijk is geworden uit de overige door haar overgelegde gegevens. Deze beroepsgrond slaag evenmin. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college desgevraagd bevestigd dat appellante met de in hoger beroep overgelegde bankafschriften van de verhuurder haar stelling dat haar moeder de huur voor haar heeft betaald, alsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Appellante wordt daarom niet langer tegengeworpen dat zij de betreffende stelling niet genoegzaam heeft onderbouwd. Dit laat echter onverlet dat onduidelijk is gebleven hoe appellante in de periode voorafgaand aan de aanvraag en in de te beoordelen periode met hulp van haar moeder in haar levensonderhoud heeft voorzien, aldus het college. Dit standpunt van het college wordt onderschreven. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de bankafschriften van de moeder van appellante niet dat zij andere kosten voor appellante op zich heeft genomen, zoals appellante heeft gesteld. Gelet op het ontbreken van ondersteunende controleerbare gegevens, komt aan de in bezwaar overgelegde verklaring van de moeder van appellante dat zij naast de huur ook onbetaalde rekeningen voor water en elektriciteit heeft voldaan, niet de betekenis toe die appellante daaraan gehecht wenst te zien.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het college de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen op de grond dat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit

HD