ECLI:NL:CRVB:2016:4737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/8513 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet verschijnen op oproep in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd uitgenodigd voor een gesprek in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Appellant is echter niet verschenen op de oproepen van het college, wat leidde tot de opschorting en uiteindelijk de intrekking van zijn bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de opschorting en dat de intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB rechtmatig is. De Raad oordeelt dat appellant verwijtbaar niet is verschenen op de oproep en dat hij onvoldoende maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat hij tijdig op de hoogte was van de oproepen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15/8513 WWB
Datum uitspraak: 29 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2015, 15/325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 september 2016. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij brief van 1 juli 2014 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op
3 juli 2014 in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daarbij heeft het college appellant voorts verzocht een aantal nader genoemde bescheiden mee te nemen. Appellant is niet verschenen. Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 3 juli 2014 opgeschort en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 9 juli 2014 met medeneming van de in het opschortingsbesluit genoemde gegevens. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Appellant is wederom niet op het gesprek verschenen.
1.3.
Bij besluit van 23 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 januari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 3 juli 2014 ingetrokken en de over de periode van 3 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 724,92 van appellant teruggevorderd, op de grond dat appellant, na op 3 juli 2014 niet te zijn gekomen voor een gesprek op die dag, ook niet heeft gereageerd op een tweede oproep voor een gesprek op 9 juli 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, vierde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de WWB het toetsingskader, omdat het bezwaar- of beroepschrift vóór of op 1 januari 2015 is ingediend tegen een door het bestuursorgaan op grond van de WWB genomen besluit.
4.2.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand, ingaande op 3 juli 2014, op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Reeds hierom dienen de beroepsgronden dat de bijstand ten onrechte is opgeschort omdat appellant op 3 juli 2014 wel op het gesprek is verschenen en dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door appellant nog in dezelfde week een tweede maal op te roepen voor een gesprek, buiten bespreking te blijven.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.4.
Vaststaat dat appellant niet is verschenen op de oproep voor een gesprek op 9 juli 2014. Appellant heeft aangevoerd dat dit hem niet kan worden verweten omdat zijn licht verstandelijk gehandicapte broer zijn post heeft achtergehouden. Daardoor heeft de uitnodiging hem niet tijdig bereikt, als gevolg waarvan hij daaraan geen gehoor heeft kunnen geven. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant deelt al jaren een woning met zijn broer en moet worden verondersteld bekend te zijn met de beperkingen van zijn broer. Van appellant had dan ook mogen worden verwacht dat hij maatregelen had getroffen om er voor te zorgen dat de aan hem gerichte post hem ook tijdig bereikt. Door dit niet te doen heeft appellant een risico genomen waarvan de gevolgen voor zijn rekening komen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit

HD