ECLI:NL:CRVB:2016:4607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/6757 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens onjuiste opgave van verblijfplaats door dakloze

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1 september 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. Appellant heeft in augustus 2014 aangegeven dakloos te zijn en heeft een briefadres aangevraagd bij de gemeente Amsterdam. Op 23 december 2014 is hem een briefadres verstrekt, maar de Dienst Werk en Inkomen (DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar zijn feitelijke verblijfplaatsen. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet op de opgegeven adressen was aangetroffen, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand per 11 mei 2015.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de gemeente ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat slechts één van de opgegeven verblijfplaatsen was bezocht. Hij stelde dat hij mogelijk op andere adressen verbleef en dat er geen telefonisch contact met hem was opgenomen om zijn verblijfplaats te verifiëren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan de gemeente is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De Raad concludeerde dat appellant geen juiste opgave had gedaan van zijn verblijfplaats en dat de handhavingsspecialisten niet verplicht waren om appellant te bellen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

15/6757 PW
Datum uitspraak: 22 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 september 2015, 15/5123 en 15/5124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ettalhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Namens appellant is verschenen mr. Ettalhaoui. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. van Kesteren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 1 september 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In augustus 2014 heeft appellant te kennen gegeven dakloos te zijn en heeft hij een briefadres bij de afdeling bijzondere doelgroepen van Amsterdam aangevraagd. Op
23 december 2014 is aan appellant een briefadres verstrekt tot 23 maart 2015. Ter verificatie van de opgegeven verblijflocaties heeft de afdeling controle van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 4 juni 2015.
1.3.
Bij besluit van 5 juni 2015 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
11 mei 2015 ingetrokken. Bij besluit van 12 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juni 2015 gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 5 juni 2015 in zoverre herzien dat de bijstand van appellant met ingang van 12 mei 2015 wordt ingetrokken. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant niet is aangetroffen op de door hem opgegeven locatie(s). Appellant heeft onjuiste opgave gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het onderzoek naar zijn woon- en verblijfsituatie onzorgvuldig is geweest, nu de handhavingsspecialisten slechts één van de door hem opgegeven verblijfplaatsen - te weten het Vondelpark - hebben bezocht. Niet valt uit te sluiten dat hij op één van de andere opgegeven adressen verbleef. Ten onrechte is nagelaten telefonisch contact met appellant op te nemen om zijn verblijfplaats te verifiëren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 12 mei 2015 tot en met 5 juni 2015.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
Om vast te stellen of een betrokkene behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen en/of Amsterdam de aangewezen centrumgemeente is, hanteert de DWI een zogenaamd zevendagenformulier (formulier 1). Hierop moet de betrokkene vermelden waar hij de afgelopen zeven dagen heeft geslapen. Op het formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze” (formulier 2) dient de betrokkene te vermelden waar hij verblijft of zal verblijven. Iedere wijziging dient te worden doorgegeven.
4.4.
Voor afgifte van het briefadres heeft appellant volgens “het rapport van bevindingen alleenstaande briefadres” van 4 juni 2015 de volgende verblijfplaatsen doorgegeven: [adres 1] , [adres 2] en het [adres 3] (locatie [locatie] ter hoogte van het viaduct [straat 1] ).
4.5.
Op 12, 13, 18, 19 en 21 mei 2015 hebben twee handhavingsspecialisten - in de vroege ochtend - de locatie in [adres 3] bezocht. Appellant is op geen van de genoemde data daar aangetroffen. Tijdens een gesprek op 21 mei 2015 op het kantoor van de DWI heeft appellant opnieuw verklaard dat hij verblijft op de adressen [adres 3] , [adres 1] en [adres 2] . Hij heeft voorts verklaard dat hij een maand geleden voor het laatst heeft geslapen op het adres in
[gemeente] , dat hij op 13 mei 2015 voor het laatst op het adres [adres 2] heeft geslapen en dat hij vanaf maandag 18 mei 2015 in [adres 3] heeft geslapen. De ochtend van het gesprek is hij om 7 uur vertrokken uit [adres 3] . Als hij niet kan slapen loopt hij naar het Centraal Station of gaat hij koffie halen bij de Texaco [straat 2] . Tijdens het gesprek op 21 mei 2015 heeft appellant de onder 4.3 vermelde formulieren verstrekt, die zijn ingevuld en ondertekend op 20 mei 2015. Op formulier 1 heeft appellant vermeld dat hij van maandag 11 mei 2015 tot en met zondag 17 mei 2015 - met uitzondering van woensdag
13 mei 2015 - heeft verbleven in [adres 3] . Op woensdag 13 mei 2015 heeft hij de nacht doorgebracht op de [adres 2] . Op formulier 2 heeft appellant vermeld dat hij zes dagen per week verblijft op de bekende locatie in [adres 3] en één dag per week op het adres [adres 2] . Vervolgens hebben de handhavingsspecialisten op 22, 26, 28 en
29 mei 2015 de locatie in [adres 3] bezocht en - met uitzondering van 26 mei 2015 - tevens de Texaco aan de [straat 2] . Appellant is op geen van de genoemde data aangetroffen.
4.6.
Gelet op wat in 4.5 is vermeld, moet worden geconcludeerd dat appellant geen juiste opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats op 12, 18, 19 en 21 mei 2015. Voor wat betreft deze dagen heeft appellant immers expliciet verklaard te hebben verbleven in [adres 3] , terwijl hij bij de locatiebezoeken op deze dagen niet is aangetroffen. Voorts is appellant op 22, 26, 28 en 29 mei 2015 evenmin op de locatie in [adres 3] en de Texaco aan de [straat 2] aangetroffen, terwijl appellant op het door hem op 20 mei 2015 ondertekende formulier 2 heeft vermeld dat hij zes dagen per week verblijft op de locatie in [adres 3] en één dag per week op het adres [adres 2] . Onder deze omstandigheden is de conclusie van het college gerechtvaardigd dat appellant doorgaans niet op de door hem opgegeven adressen heeft verbleven. Anders dan appellant heeft gesteld, waren de handhavingsspecialisten niet gehouden appellant te bellen op de momenten dat zij hem niet aantroffen op de aangegeven verblijfslocatie.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J.L. Meijer

HD