ECLI:NL:CRVB:2016:454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
15/743 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • O.L.W.H.I. Korte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstandsuitkering wegens vermogen in aangekochte woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 december 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 12 september 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Na een melding van appellante over de aankoop van een woning op 27 december 2012, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door de aankoop van de woning niet te melden, terwijl deze woning een waarde had van ten minste € 185.000,- en niet belast was met een hypotheek. Het college heeft daarop besloten de bijstand over de periode van 27 december 2012 tot en met 30 december 2013 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat neerkomt op een bedrag van € 10.920,29.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellante had moeten begrijpen dat de aankoop van de woning onder de inlichtingenverplichting viel. Appellante stelde dat er een geldlening was en dat deze in mindering moest worden gebracht op de waarde van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete terugbetalingsverplichting was aangetoond. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd, en de Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/743 WWB
Datum uitspraak: 2 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 december 2014, 14/4629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 12 september 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van een telefonisch contact op 22 januari 2014 met een inkomensconsulent van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI), waarin appellante, voor zover van belang, heeft aangegeven dat ze een woning heeft gekocht, heeft een handhavingsspecialist van de afdeling Handhaving van de DWI een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. Hierbij heeft de handhavingsspecialist dossieronderzoek verricht, gegevens uit registers, waaronder het Kadaster, geraadpleegd en een gesprek met appellante gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 11 februari 2014. De handhavingsspecialist heeft onder meer gerapporteerd dat appellante met ingang van
27 december 2012 is geregistreerd als eigenaar van een woning en dat met ingang van 31 december 2013 een hypotheek rust op deze woning ten gunste van de ouders van appellante.
1.3.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
25 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juni 2014 (bestreden besluit), de bijstand over de periode van 27 december 2012 tot en met 30 december 2013 (te beoordelen periode) te herzien (lees: in te trekken) en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.920,29 van appellante terug te vorderen. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat zij geen melding heeft gemaakt van de aankoop van een woning op 27 december 2012 met een waarde van ten minste € 185.000,-. Nu deze woning tot 31 december 2013 niet was belast met een hypotheek, beschikte appellante in de te beoordelen periode over vermogen boven de voor haar geldende grens van het vrij te laten vermogen waardoor zij geen recht had op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het voor appellante duidelijk had moeten zijn dat het verwerven van een woning onder de inlichtingenverplichting valt omdat de woning een niet onaanzienlijk vermogen vertegenwoordigt. Dat appellante op grond van informatie op internet meende dat de eigendom van de woning geen invloed had op haar recht op bijstand, omdat er geen overwaarde op de woning was, doet hieraan niet af. Het standpunt van appellante dat sprake was van een geldlening en deze in mindering dient te worden gebracht op de waarde van de woning, slaagt niet. Uit de door appellante overgelegde akte van schenking, een op 27 december 2012 opgemaakte overeenkomst van geldlening voor een bedrag van € 200.000,- en een achteraf opgestelde verklaring van de moeder van appellante blijkt niet van een concrete terugbetalingsverplichting. In deze verklaring heeft de moeder van appellante aangegeven dat eind 2012 mondeling is overeengekomen dat de betaling van de rente van de lening is opgeschort en pas later zou worden vastgelegd. Ter zitting heeft appellante bevestigd dat in de te beoordelen periode geen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de aflossing van de lening, de betaling van de rente en dat zij in deze periode ook feitelijk niet op deze lening heeft afgelost. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het vermogen van appellante in de te beoordelen periode hoger was dan de voor haar geldende vermogensgrens, zodat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd, aldus de rechtbank.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in bezwaar en beroep heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat aan de schuld een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting was verbonden waardoor zij recht had op bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.W.H.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2016.
(getekend) O.L.W.H.I. Korte
(getekend) M.S. Spek

HD