ECLI:NL:CRVB:2016:454
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.W.H.I. Korte
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstandsuitkering wegens vermogen in aangekochte woning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 december 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 12 september 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Na een melding van appellante over de aankoop van een woning op 27 december 2012, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door de aankoop van de woning niet te melden, terwijl deze woning een waarde had van ten minste € 185.000,- en niet belast was met een hypotheek. Het college heeft daarop besloten de bijstand over de periode van 27 december 2012 tot en met 30 december 2013 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat neerkomt op een bedrag van € 10.920,29.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellante had moeten begrijpen dat de aankoop van de woning onder de inlichtingenverplichting viel. Appellante stelde dat er een geldlening was en dat deze in mindering moest worden gebracht op de waarde van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete terugbetalingsverplichting was aangetoond. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd, en de Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.