ECLI:NL:CRVB:2016:450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand en de toekenning van een dwangsom
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die onder de schuldsaneringsregeling valt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van zijn bewindvoering. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten uit de boedel moeten worden voldaan en dat er geen noodzakelijke kosten zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het procesbelang van appellant was komen te vervallen door het bestreden besluit. De Raad heeft de aangevallen uitspraak in dit opzicht vernietigd en het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de Raad de gronden van appellant tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand beoordeeld. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan en dat appellant geen nieuwe redenen heeft aangedragen. Het hoger beroep is in dit opzicht niet geslaagd. De Raad heeft ook het besluit van 4 november 2013 beoordeeld, waarin het college een vergoeding voor de gemaakte kosten in bezwaar had toegekend. De Raad heeft geoordeeld dat de toegepaste wegingsfactor van 'zeer licht' niet terecht was en heeft dit besluit vernietigd.
De Raad heeft het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal zijn begroot op € 2.108,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 februari 2016.