Uitspraak
14 december 2015, 15/2956 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam als opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Defensie, waarin werd besloten dat hij niet werd voorgedragen voor de functie van eerste luitenant. De minister baseerde dit besluit op het negatieve advies van de Opleidingsadviescommissie (OAC), die had geoordeeld dat appellant niet geschikt was voor de officiersopleiding. De Raad oordeelde dat de minister in redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen, en dat er geen grond was om aan te nemen dat het OAC-advies onzorgvuldig tot stand was gekomen. De aanwezigheid van een majoor als toehoorder bij de OAC-vergadering werd niet als problematisch gezien, en de Raad concludeerde dat de afwijzing van de appellant niet was gebaseerd op het niet voldoen aan de Hbo-opleidingseis, maar op het ontbreken van bepaalde eigenschappen en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor de officiersopleiding. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.