In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellante, die eerder als productiemedewerkster werkte, had zich in 2008 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het UWV had in 2010 en opnieuw in 2013 vastgesteld dat zij niet arbeidsongeschikt was, maar na een nieuwe aanvraag in 2016 werd haar alsnog een WIA-uitkering toegekend. De Raad beoordeelde de medische informatie en de rapporten van verschillende deskundigen, waaronder psychiater H.A. Droogleever Fortuyn en verzekeringsarts M. Blom. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts in 2013 een te beperkte diagnose had gesteld en dat de appellante op de beoordelingsdatum van 18 september 2013 niet over benutbare mogelijkheden beschikte. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van het UWV, en droeg het UWV op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellante. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellante.