ECLI:NL:CRVB:2016:4365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
16/2648 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet-betaling griffierecht

Op 15 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/2648 PW. De zaak betreft een hoger beroep dat door appellante is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 20 april 2016 uitspraak gedaan in de zaken 15/6663, 15/6665, 15/6667 en 16/105. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante het verschuldigde griffierecht van € 124,- niet tijdig heeft betaald. Appellante was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks meerdere herinneringen en de mogelijkheid om vrijstelling van betaling aan te vragen, heeft appellante niet voldaan aan de betalingsverplichtingen. De Raad heeft vastgesteld dat de griffierechten niet binnen de gestelde termijn zijn betaald en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. De beslissing om het beroep op betalingsonmacht af te wijzen, blijft dan ook van kracht. De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat de hoger beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, zonder verder onderzoek te doen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 november 2016
16/2648 PW, 16/2649 PW, 16/2650 PW, 16/ 2651 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2016, 15/6663, 15/6665, 15/6667 en 16/105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108,
eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de hoger beroepen.
Bij brief van 18 mei 2016 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 124,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 17 juni 2016 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de (hoger) beroepen niet inhoudelijk behandeld zullen worden.
Bij brieven van 16 mei 2016 en 9 juni 2016 heeft appellante een verzoek gedaan om vrijstelling van betaling van de griffierechten.
Bij brief van 13 juni 2016 is appellante gewezen op de mogelijkheid tot vrijstelling van de verplichting van betaling van griffierecht en is appellante gewezen op de criteria die daarvoor gelden. Appellante is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op de brief van 13 juni 2016. Daarbij is appellante erop gewezen dat als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken, het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen en dat hij geen gelegenheid tot aanvulling van het formulier of de gegevens krijgt.
Op 15 juni 2016 heeft appellante gereageerd en gegevens overgelegd.
Bij brief van 24 juni 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand op verzoek van de Raad een inkomensverklaring voor appellante toegezonden. Omdat de gegevens in de inkomensverklaring niet actueel zijn, is aan appellante bij brief van 30 juni 2016 verzocht een verklaring in te vullen, te ondertekenen en binnen twee weken te retourneren. Daarbij is zij erop gewezen dat als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken, het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen en dat zij geen gelegenheid tot aanvulling van het formulier of de gegevens krijgt.
Appellante heeft bij brief van 3 juli 2016 verzocht om mee te delen wat de reden is geweest om een inkomensverklaring bij de Raad voor Rechtsbijstand in ’s-Hertogenbosch op te vragen, aangezien appellante in Amsterdam woont.
Bij brief van 8 juli 2016 is appellante bericht dat voor het opvragen van een inkomensverklaring bij de Raad voor Rechtsbijstand, als correspondentieadres te
’s-Hertogenbosch wordt gebruikt en dat appellante het kan terugvinden op de website van de Raad voor Rechtsbijstand.
Daarbij is appellante, omdat de gegevens in de inkomensverklaring niet actueel zijn, nogmaals verzocht om bijgaande verklaring in te vullen. Nogmaals is zij erop gewezen dat als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken, het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen en dat zij geen gelegenheid tot aanvulling van het formulier of de gegevens krijgt.
Bij brief van 11 juli 2016 heeft appellante de verklaring ingevuld en ondertekend teruggestuurd. Op de verklaring heeft zij aangekruist dat de inkomensgegevens niet meer actueel zijn en bewijsstukken van haar actuele inkomen bij deze verklaring gevoegd.
Bij brief van 14 juli 2016 is appellante bericht dat naar aanleiding van de door appellante verstrekte gegevens (en de bijgevoegde inkomensverklaring van de Raad voor rechtsbijstand) dat appellante niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en haar beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Appellante wordt wel uitstel van betaling van de griffierechten verleend. De uiterste datum van betaling is 1 september 2016. Daarbij is appellante erop gewezen dat uitsluitend de dag waarop de bedragen zijn bijgeschreven op de bankrekening van het Landelijk Dienstencentrum (LDCR) beslissend is. Het niet of niet op tijd betalen van de griffierechten kan ertoe leiden dat de rechter de (hoger) beroepen
niet-ontvankelijk verklaart. Dat betekent dat de (hoger) beroepen niet inhoudelijk zullen worden behandeld.
Appellante heeft bij brief van 17 juli 2016 bezwaar gemaakt tegen de beslissing om haar beroep op betalingsonmacht af te wijzen.
Bij brief van 2 augustus 2016 is appellante nogmaals meegedeeld dat zij niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht omdat het netto-inkomen waarover zij maandelijks kan beschikken
nietlager is dan 90 % van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande.
In de nota die destijds aan haar is verzonden door het LDCR en de brief van 13 juni 2016 is haar hierover al geïnformeerd. De brief van de Raad van 14 juli 2016 blijft dan ook onverkort van kracht.
De griffierechten zijn niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. De hoger beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

HD