ECLI:NL:CRVB:2016:4356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
15/3636 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had hoger beroep ingesteld omdat hij wilde dat zijn WAO-aanvraag opnieuw werd beoordeeld. De Raad oordeelde dat de beoordeling inmiddels had plaatsgevonden en dat het Uwv een primair besluit had genomen op het verzoek van appellant. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en beroep ingesteld, maar de rechtbank had dit beroep ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat appellant geen procesbelang meer had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het Uwv zijn aanvraag inmiddels had beoordeeld. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat niet was gebleken dat appellant een rechtens relevant belang had bij de beoordeling van de eerdere uitspraak. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/3636 WAO
Datum uitspraak: 16 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2015, 14/4926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Appellant is, zonder bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 juni 1997 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van
18 november 1993 uitkeringen krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij op die datum voor minder dan 25% onderscheidenlijk 15% arbeidsongeschikt was in de zin van die wetten.
1.2.
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het Uwv een aanvraag van appellant om terug te komen op het besluit van 3 juni 1997 afgewezen, op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 12 maart 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2009 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak van 4 februari 2011, met procedurenummer 10/1526 WAO, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van
12 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad heeft bij uitspraak van 16 mei 2012, met procedurenummer 11/1798 WAO, de aangevallen uitspraak bevestigd.
1.5.
Bij brief van 25 februari 2014, ontvangen door het Uwv op 5 maart 2014, heeft appellant het Uwv verzocht hem opnieuw in het kader van de WAO te beoordelen, omdat zijn gezondheid is verslechterd.
1.6.
Het Uwv heeft de brief van 25 februari 2014 opgevat als een bezwaarschrift tegen de beslissing op bezwaar van 12 maart 2010 en heeft bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
1.7.
Lopende de procedure bij de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit ingetrokken onder de overweging dat de brief van 25 februari 2014 ten onrechte is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beslissing op bezwaar van 12 maart 2010. Die brief is per abuis niet aangemerkt als een verzoek om een nieuwe beoordeling dan wel een verzoek om terug te komen van het besluit van 12 maart 2010. Het Uwv kondigt aan alsnog een primair besluit te nemen op het verzoek van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden. Daartoe heeft zij overwogen dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep, aangezien het Uwv de brief van 25 februari 2014 abusievelijk heeft aangemerkt als een bezwaarschrift en daarom het bestreden besluit heeft ingetrokken onder de toezegging dat alsnog een primair besluit zal worden genomen op dit verzoek.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij sinds 1993 ziek is, dat hij recht heeft op een WAO-uitkering en dat het Uwv zijn WAO-aanvraag opnieuw dient te beoordelen. Verder heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade, omdat het Uwv zijn WAO-aanvraag sinds het jaar 1993 niet zou hebben beoordeeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan de orde is allereerst de vraag of appellant procesbelang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Er is sprake van voldoende procesbelang, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.3.
Uit de toelichting van appellant in hoger beroep blijkt dat hij wil dat zijn WAO-aanvraag alsnog wordt beoordeeld. Deze beoordeling heeft inmiddels plaatsgevonden. Zoals toegezegd in beroep heeft het Uwv alsnog een primair besluit genomen op het verzoek van appellant. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt en tegen de genomen beslissing op bezwaar heeft hij beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 13 september 2016 (16/149) ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant inmiddels hoger beroep ingesteld bij deze Raad (16/6372 WAO). Voor zover appellant meent dat hij schade heeft geleden, omdat zijn WAO-aanvraag nog niet was beoordeeld, dient hij deze schade in het kader van die procedure aan de orde te stellen. Gesteld noch gebleken is welke schade appellant heeft geleden door het intrekken van het bestreden besluit, noch welk belang appellant nog heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak en het hierin gegeven oordeel.
4.4.
Nu niet is gebleken dat appellant een rechtens relevant belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK