ECLI:NL:CRVB:2016:4341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
16/458 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten op basis van de Participatiewet

Op 15 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2016, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college ongegrond verklaarde. Appellant had op 8 december 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van woninginrichting en woonlasten na zijn verhuizing op 4 december 2014. Het college heeft deze aanvragen op 9 februari 2015 afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 15 mei 2015. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat appellant deze kosten zelf moet kunnen betalen door te sparen of een lening af te sluiten. De rechtbank heeft deze redenering bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om te reserveren voor de kosten van woninginrichting, omdat de verhuizing niet voorzienbaar was en hij onvoldoende bijstand ontving. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om te reserveren of een lening af te sluiten. De Raad concludeert dat de kosten van verhuizing en inrichting als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden beschouwd, die in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau moeten worden bestreden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/458 PW
Datum uitspraak: 15 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 januari 2016, 15/3397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.W.F. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden.
1.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, derde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de PW het toetsingskader, omdat het bestuursorgaan op of na 1 januari 2015 heeft beslist op een vóór die datum ingediende aanvraag om bijzondere bijstand.
1.2.
Appellant is op 4 december 2014 verhuisd na het verbreken van de relatie met zijn ex-partner. Vervolgens heeft appellant op 8 december 2014 bijzondere bijstand op grond van de WWB aangevraagd voor de kosten van woninginrichting en voor woonlasten.
1.3.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 9 februari 2015 heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 15 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 9 februari 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten worden betaald uit het inkomen door te sparen dan wel een lening af te sluiten. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. De aanvraag voor de woonlasten is terecht afgewezen nu de huurprijs onder de wettelijke minimumhuurprijs ligt en appellant in aanmerking kan komen voor huurtoeslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, net als in beroep, aangevoerd dat ten onrechte wordt aangenomen dat hij heeft kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting. Het heeft weliswaar enige tijd geduurd voordat de woning beschikbaar kwam, maar de verhuizing was toch niet voorzienbaar. Daarnaast is de bijstand onvoldoende om te reserveren en kreeg hij van zijn ex-partner feitelijk niet de ruimte om te reserveren vanuit de bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kosten van een verhuizing en inrichting van een woning worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze in de situatie van appellant noodzakelijk zijn. Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij appellant sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
4.3.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest te reserveren of een lening af te sluiten voor de onderhavige kosten. De omstandigheid dat in 2011 sprake is geweest van een korte periode van verzoening met de ex-partner doet er niet aan af dat appellant sinds in ieder geval 2012 op zoek is naar andere woonruimte. Hierdoor heeft hij ruim twee jaar kunnen reserveren voor de kosten die samenhingen met zijn verhuizing in december 2014. Dat het hem aan reserveringscapaciteit heeft ontbroken heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat appellant van zijn ex-partner niet de ruimte kreeg om te reserveren maakt dit niet anders.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.