ECLI:NL:CRVB:2016:4311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/3558 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellante, die werkzaam was als medewerker in een callcenter, had zich op 8 september 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 31 juli 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd op 18 december 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkingen ervaart dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat er geen reden is om de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellante in twijfel te trekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 november 2016.

Uitspraak

15/3558 WIA
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 april 2015, 13/2934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Gerards, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is werkzaam geweest als medewerker in een callcenter. Zij heeft zich op
8 september 2011 ziek gemeld in verband met psychische klachten. Bij besluit van
31 juli 2013 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 5 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 18 december 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft, kort gezegd, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de bezwaar en beroepsgronden, aangevoerd dat zij het niet eens is met de aangevallen uitspraak. Appellante acht zich meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat er geen reden is om de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellante in twijfel te trekken. Terecht is van belang geacht dat de verzekeringsarts het standpunt dat voor appellante beperkingen gelden ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren omdat er sprake is van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, mede heeft gebaseerd op een op verzoek van het Uwv tijdens de ZW-beoordeling uitgebrachte expertise van psychiater D.G. Buiten van
27 november 2011 en door appellante overgelegde informatie van de behandelend psychiater E.C. van de Zwaag van 28 juni 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond, appellante onderzocht en kennis genomen van de beschikbare medische informatie. Met inachtneming van het verzekeringsgeneeskundig protocol borderlinepersoonlijkheidsstoornis, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen sprake is van een uitzonderingscriterium op basis waarvan geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hoeft worden opgesteld en dat uit het dagverhaal geen aanwijzingen naar voren komen voor een urenbeperking. Op grond van het medisch feitencomplex zijn in de FML wel aanvullende beperkingen opgenomen voor het veelvuldig voorkomen van storingen en onderbrekingen en het uiten van eigen gevoelens.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft betoogd. Appellante is van mening dat in de FML te weinig beperkingen zijn opgenomen omdat alleen rekening is gehouden met de borderline stoornis, terwijl er ook sprake is van een
angst- en paniekstoornis. In hoger beroep zijn geen medische stukken ingezonden die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante in de FML onjuist is weergegeven. Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest, en dat er geen reden is om te twijfelen aan de FML kan worden onderschreven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt geacht voor appellante.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.C. Borman
IvR