Uitspraak
2 april 2015, 14/4227 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren op [geboortedatum] 1996, op 28 november 2013 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen op 18 juni 2014, met de stelling dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat werd geacht ten minste 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard op 6 november 2014. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 2 april 2015 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was. Appellante betwist de conclusies van de verzekeringsarts en verwijst naar een rapport van psycholoog drs. S.L.C. Leeuwenburgh, waarin een grotere begeleidingsbehoefte wordt geschetst. De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 30 september 2016 gehouden, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J.C.M. Rouws, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
De Raad heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante gezien en op basis van de onderzoeksbevindingen vastgesteld dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor een psychische stoornis. De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft geconcludeerd dat de vastgestelde beperkingen juist zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.