ECLI:NL:CRVB:2016:4231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door bestuursorgaan
Op 8 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/2747 WWB. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2015. Het hoger beroep werd echter ingetrokken door appellant op 18 april 2016. Namens de betrokkenen, [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2], heeft hun advocaat, mr. R.S. Wijling, verzocht om appellant te veroordelen in de proceskosten. Appellant heeft geen verweerschrift ingediend en met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat op basis van artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft geoordeeld dat appellant veroordeeld moet worden in de kosten die betrokkenen redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand, waarbij de rechtbank in de eerdere uitspraak appellant al had veroordeeld tot vergoeding van kosten in bezwaar en beroep.
De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2016.