ECLI:NL:CRVB:2016:4216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
15/5218 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek om AOW-pensioen na onvoldoende bewijs van verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1948, had herhaaldelijk verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Zijn verzoeken werden afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat hij in Nederland verzekerd was voor de AOW. De Svb had eerder al een aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet had bereikt en later ook omdat er geen bewijs was dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. Ondanks het indienen van documenten zoals een ziekenfondskaart en een loonstrook, kon de Svb niet bevestigen dat appellant in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die zijn verzoek konden onderbouwen. De uitspraak werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/5218 AOW
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 juni 2015, 14/6296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1948, heeft de Svb op 14 oktober 2009 verzocht hem een ouderdomspensioen toe te kennen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft hij te kennen gegeven in de periode 1978 tot 1980 in Nederland te hebben gewoond en gewerkt. Na raadpleging van het schakelregister, de gemeente Utrecht en de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Vlees- en Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie, heeft de Svb bij besluit van 4 maart 2010 afwijzend op deze aanvraag beslist op de grond dat appellant de pensioengerechtigde leeftijd nog niet had bereikt. Tegen het besluit van 4 maart 2010 is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 15 november 2012 heeft appellant de Svb wederom verzocht om hem een ouderdomspensioen toe te kennen op grond van de AOW. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij in de periode 1978 tot 1985 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Appellant heeft daarnaast een bewijs van inschrijving in het ziekenfonds, geldig tot en met december 1978, en een NS-identiteitsbewijs met datum 13 januari 1979 ingebracht. Na raadpleging van het schakelregister heeft de Svb bij besluit van 13 mei 2013 afwijzend beslist op de aanvraag van 15 november 2012 op de grond dat niet duidelijk is of appellant in Nederland heeft gewoond omdat hij niet ingeschreven was bij een Nederlandse gemeente. Voorts heeft de Svb niet kunnen achterhalen of appellant in Nederland heeft gewerkt. Bij besluit van 3 oktober 2013 is het bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2013 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat verschillende gemeenten en pensioenfondsen te kennen hebben gegeven dat appellant niet voorkomt in hun administratie. Het door appellant opgegeven vleesbedrijf bestaat niet meer zodat daar geen gegevens meer kunnen worden opgevraagd. Met betrekking tot het
NS-identiteitsbewijs is overwogen dat dit te weinig gegevens bevat en wat betreft de ziekenfondskaart is erop gewezen dat daarop niet alleen een andere naam staat, maar tevens een andere geboortedatum dan die van appellant. Tegen het besluit van 3 oktober 2013 is geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Bij brief van 27 januari 2014 heeft appellant de Svb verzocht om hem alsnog een ouderdomspensioen toe te kennen en daarbij de eerder ingebrachte ziekenfondskaart overlegd en een loonstrook van een ex-collega van het vleesbedrijf waar appellant stelt te hebben gewerkt. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 11 februari 2014 aan appellant meegedeeld dat afwijzend is beslist op zijn verzoek, omdat appellant geen in aanmerking te nemen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 13 augustus 2014 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd was om de aanvraag van 27 januari 2014 voor wat betreft het verleden onder verwijzing naar het eerdere besluit van 13 mei 2013 af te wijzen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Voor wat betreft de periode na de aanvraag van 27 januari 2014 heeft de Svb zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat het destijds verrichte onderzoek onvolledig is geweest en dat de door appellant overgelegde documenten geen bewijs vormen voor zijn stelling dat hij hier te lande heeft gewoond en gewerkt. De Svb heeft meerdere keren onderzoek verricht naar het werkverleden van appellant, zonder dat dit een voor hem positief resultaat heeft opgeleverd.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij wel in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat appellant in enig tijdvak vanaf zijn 15e verjaardag verzekerd is geweest voor de AOW. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) A.M.C. de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

RB