Uitspraak
28 april 2015, 14/2984 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hebben uitgevoerd. Appellant, geboren in 1996, had in 2014 een aanvraag ingediend op grond van de Wet Wajong. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had door pijnklachten gerelateerd aan de aangeboren afwijking Familiaire Mediterrane Koorts. Het Uwv stelde vast dat appellant 75% van het minimumloon kon verdienen, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen met zich meebrachten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2014 was opgenomen. Hij verwees naar medische informatie van zijn behandelend artsen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat deze informatie geen nieuw licht wierp op de situatie van appellant. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de FML juist was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen grond was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2016.