ECLI:NL:CRVB:2016:4140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
15-3361 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid op basis van Wajong

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hebben uitgevoerd. Appellant, geboren in 1996, had in 2014 een aanvraag ingediend op grond van de Wet Wajong. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had door pijnklachten gerelateerd aan de aangeboren afwijking Familiaire Mediterrane Koorts. Het Uwv stelde vast dat appellant 75% van het minimumloon kon verdienen, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen met zich meebrachten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2014 was opgenomen. Hij verwees naar medische informatie van zijn behandelend artsen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat deze informatie geen nieuw licht wierp op de situatie van appellant. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de FML juist was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen grond was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2016.

Uitspraak

15/3361 WWAJ
Datum uitspraak: 28 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
28 april 2015, 14/2984 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F. van de Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld en medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 augustus 2016 op de door appellant ingediende stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2016.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft in 2014 een aanvraag ingediend op grond van de wet Wajong. Naar aanleiding van deze aanvraag is appellant onderzocht door een verzekeringsarts die in een rapport van 17 juli 2014 tot de conclusie is gekomen dat appellant beperkingen heeft wegens de pijnklachten die horen bij de aangeboren afwijking Familiaire Mediterrane Koorts. De beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2014. Vervolgens heeft het Uwv, overeenkomstig een rapport van een arbeidskundige van 22 augustus 2014, bij besluit van 25 augustus 2014 vastgesteld dat appellant 75% van het minimumloon kan verdienen en om die reden niet voor een uitkering op grond van de Wet Wajong in aanmerking komt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2014, bij besluit van 12 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben ingesteld. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML en acht het aannemelijk dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door de lichamelijke klachten die voortkomen uit de erfelijke aandoening waar hij aan lijdt en de psychische klachten die als gevolg van zijn medische problemen zijn ontstaan, meer beperkingen heeft dan in de FML van 17 juli 2014 zijn opgenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op informatie van reumatoloog M.J.A.M. Franssen van 19 februari 2015 en van internist-infectioloog dr. A. Simon van 31 juli 2015.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. Daartoe heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de verzekeringsartsen appellant tijdens het spreekuur, dan wel tijdens de hoorzitting hebben gezien en dat zij informatie van de behandelend sector in hun onderzoek hebben betrokken.
4.2.
In reactie op de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie van de reumatoloog Fransen en de internist Simon, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 1 augustus 2016 te kennen gegeven dat deze stukken geen nieuw licht werpen op de situatie van appellant rond de datum in geding, [datum] 2014. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat voor de beoordeling van de toestand van appellant rond deze datum de gegevens van de kinderarts bij wie appellant onder behandeling was en de eigen onderzoeksbevindingen maatgevend zijn, wordt onderschreven. Appellant heeft zijn standpunt dat er rond de in geding zijnde datum sprake was van dusdanige psychische klachten dat daarvoor beperkingen hadden moeten worden gesteld, niet met medische gegevens onderbouwd. Ook aan het door appellant ingezonden besluit van 9 maart 2016 waarbij is vastgesteld dat appellant geen arbeidsvermogen heeft kan, nu dit besluit ziet op een datum van twee jaar na de datum die in deze procedure aan de orde is, niet de conclusie worden verbonden dat appellant al op [datum] 2014 geen arbeidsvermogen had.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant opgestelde FML is er geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank, dat de functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant, niet te volgen.
4.4.
De overwegingen in 4.1. tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS