ECLI:NL:CRVB:2016:4087

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
16/2283 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening wegens onduidelijkheid woonadres en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die hun beroep tegen de intrekking van bijstandsverlening ongegrond verklaarde. Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en zijn op 23 juli 2015 uit hun woning gezet. Het college van burgemeester en wethouders van Oss heeft vervolgens hun bijstandsrecht tijdelijk stopgezet en later ingetrokken, omdat appellanten geen vaste verblijfplaats konden opgeven. Appellanten hebben aangevoerd dat zij niet hebben geschonden aan hun inlichtingenverplichting, omdat zij voornamelijk in de gemeente [gemeente 1] verblijven en dat het doorgeven van hun verblijfplaatsen in strijd is met hun recht op privacy.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellanten wel degelijk hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen duidelijkheid te verschaffen over hun woon- en leefsituatie. De Raad benadrukt dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat appellanten verplicht zijn om correcte en volledige informatie over hun woonadres te verstrekken. De Raad concludeert dat het college terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken, omdat appellanten niet hebben voldaan aan hun verplichtingen om hun verblijfplaatsen te melden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

16/2283 PW
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 april 2016, 15/6845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Oss (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2016. Namens appellanten is mr. Driessen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A.J. Lejeune.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden. Op 23 juli 2015 zijn appellanten uit hun woning aan de [adres] (uitkeringsadres) gezet.
1.2.
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft het college het recht op bijstand van appellanten met ingang van 23 juli 2015 tijdelijk stopgezet en aan appellanten verzocht voor 11 augustus 2015 contact op te nemen met het college. Op 10 augustus 2015 heeft een medewerker van de gemeente Oss telefonisch contact gehad met de dochter van appellanten. Zij heeft te kennen gegeven dat ze in het bijzijn van en namens appellante sprak. De dochter heeft verklaard dat appellanten sinds de uithuiszetting op 23 juli 2015 op verschillende adressen verblijven, waaronder bij familie in [gemeente 1] , in [gemeente 2] en in [gemeente 3] .
1.3.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 24 juli 2015 ingetrokken, op de grond dat appellanten vanaf die datum niet meer verblijven op het uitkeringsadres, geen vaste verblijfplaats hebben en verblijven op verschillende adressen in verschillende steden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 11 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 4 en 12 augustus 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellanten door niet aan het college te melden waar zij vanaf 23 juli 2015 wonen of verblijven de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden. Indien appellanten geen vast verblijfadres hebben kan van hen worden gevergd dat zij controleerbare gegevens over hun feitelijke verblijfplaatsen verstrekken. Door dergelijke controleerbare gegevens niet te overleggen is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben aangevoerd dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, nu zij hoofdzakelijk in de gemeente [gemeente 1] verblijven. Zij verblijven steeds korte periodes bij vrienden of familie, zodat niet van hen gevergd kan worden dat zij steeds melden waar ze verblijven. Bovendien is het doorgeven van de adressen van de vrienden en familieleden waar appellanten verblijven in strijd met het recht op privacy als bedoeld in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De personen bij wie appellanten verblijven kunnen geconfronteerd worden met allerlei belastende controles, waardoor hun recht op privacy wordt geschonden. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat zij hebben aangeboden zich dagelijks te melden. Het college is ten onrechte niet op dit aanbod ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen in hoger beroep ziet enkel nog op de vraag of het college de bijstand van appellanten met ingang van 24 juli 2015 terecht heeft ingetrokken. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 24 juli 2015 tot en met 12 augustus 2015.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkenen belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.4.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.5.
Vaststaat dat appellanten op 23 juli 2015 uit hun woning op het uitkeringsadres zijn gezet en dat zij niet aan het college hebben doorgegeven op welke adressen zij sindsdien verblijven. In geschil is of appellanten, met de mededeling dat zij voornamelijk bij vrienden en familie in de gemeente [gemeente 1] verblijven, hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting en voorts of deze mededeling voldoende is om het recht op bijstand vast te stellen.
4.6.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellanten met de enkele stelling dat zij hoofdzakelijk in de gemeente [gemeente 1] verblijven niet aan hun inlichtingenverplichting hebben voldaan. Op grond van artikel 17 van de PW dienen appellanten elke wijziging in hun
woon- en verblijfplaats te melden. Doordat appellanten hebben geweigerd door te geven waar zij verblijven, is de woon- en verblijfssituatie van appellanten in de te beoordelen periode onduidelijk gebleven. Het college dient te beschikken over controleerbare en verifieerbare gegevens over de woon- en verblijfslocatie van appellanten om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, ook als dat wisselende adressen zijn. Deze gegevens zijn, gelet op bijvoorbeeld artikel 40 en 22a van de PW, onmiskenbaar van belang voor het recht op bijstand. Voor zover appellanten hebben aangeboden zich dagelijks bij de gemeente [gemeente 1] te melden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat met een dagelijkse melding de onduidelijkheid over de verblijfssituatie van appellanten niet weggenomen wordt. Het standpunt van appellanten dat van hen niet mocht worden gevergd alle verblijfslocaties op te geven omdat dit een inbreuk zou vormen op het recht op privacy van de familieleden en vrienden bij wie zij verbleven, slaagt niet. Nog daargelaten dat appellanten zich in dit verband niet kunnen beroepen op het recht op bescherming van het privéleven van anderen, vormt de omstandigheid dat het privéleven van de personen bij wie appellanten verblijven beschermd moet worden en dat deze personen bang zijn voor belastende controles, geen reden appellanten te ontslaan van de op hen rustende inlichtingenverplichting.
4.7.
Door geen duidelijkheid te verschaffen over hun woon- en leefsituatie hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het college het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet heeft kunnen vaststellen. Het college was dan ook gehouden het recht op bijstand van appellanten in te trekken.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit

HD