Uitspraak
4 september 2014, 13/5104 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1 mei 1999 als jonggehandicapte is aangemerkt, heeft vanaf mei 2007 deelgenomen in de vennootschap van zijn ouders en heeft winst uit onderneming opgegeven. In 2013 heeft hij een aanvraag ingediend voor een voorziening voor startende zelfstandigen, welke door het Uwv is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant op grond van het overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 133e van de Wet WIA, niet in aanmerking komt voor de voorziening, omdat zijn zelfstandige werkzaamheden zijn begonnen vóór de inwerkingtreding van de relevante wetgeving. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en stelt dat hij om fiscale redenen niet als startende ondernemer kan worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de voorziening, aangezien hij al voor de inwerkingtreding van de wet als zelfstandige werkzaam was. De Raad wijst erop dat de wet geen ruimte biedt voor de door appellant voorgestane uitleg over de aanvangsdatum van zijn zelfstandige arbeid.