ECLI:NL:CRVB:2016:4031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
15/6277 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening op grond van zeer dringende redenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is afgewezen. Appellant ontving eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar deze werd opgeschort omdat hij weigerde mee te werken aan een medisch onderzoek. Appellanten dienden op 16 oktober 2014 een aanvraag om bijstand in, maar deze werd afgewezen omdat de WIA-uitkering als voorliggende voorziening werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep stelden appellanten dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, omdat zij gedurende elf maanden afhankelijk waren van leningen van vrienden en kennissen, wat leidde tot een grote schuld. Appellanten voerden aan dat appellant vanwege psychische klachten niet in staat was om mee te werken aan het medisch onderzoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakte. De Raad bevestigde dat de WIA-uitkering een voorliggende voorziening is en dat de omstandigheden van appellanten niet zodanig waren dat bijstandsverlening onvermijdelijk was. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met A. Stuut als griffier, en vond plaats op 25 oktober 2016.

Uitspraak

15/6277 WWB
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (rechtbank) van 4 augustus 2015, 15/5017 en 15/3755 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. O. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Voor appellanten is
mr. Arslan verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op voorschotbasis een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het UWV met ingang van 1 september 2014 de betaling van voorschotten opgeschort op de grond dat appellant heeft geweigerd mee te werken aan een medisch onderzoek.
1.2.
Op 16 oktober 2014 hebben appellanten een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.3.
Bij besluit van 12 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 april 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellanten afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant een beroep kan doen op een WIA-uitkering. Een WIA-uitkering is een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, toereikend en passend wordt geacht voor appellant, zodat artikel 15 van de WWB aan bijstandverlening in de weg staat. Van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB om toch bijstand te verlenen is geen sprake omdat niet is gebleken dat appellant wegens medische redenen niet in staat is mee te werken aan een medisch onderzoek in het kader van de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Indien hij hieraan alsnog zijn medewerking verleent dan kan het recht op een WIA-uitkering worden beoordeeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten stellen zich op het standpunt dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college tot verlening van bijstand had moeten overgaan. Appellanten hebben gedurende elf maanden geleefd van leningen van vrienden en kennissen waardoor zij nu een grote schuld hebben. Van meet af aan was duidelijk dat appellant vanwege zijn psychische klachten niet aan het medisch onderzoek kon meewerken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 16 oktober 2014 tot en met 12 januari 2015.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat een WIA-uitkering een aan de bijstand voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB.
4.3.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) dient daarvoor vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Gelet op wat appellanten hebben aangevoerd is daarvan geen sprake. Het beroep op zeer dringende redenen slaagt daarom niet. Dat appellanten, nadat de aanvraag voor een WIA-uitkering bij besluit van 1 mei 2015 door het UWV alsnog was afgewezen, eerst op 10 augustus 2015 een nieuwe aanvraag om bijstand hebben ingediend, komt voor hun rekening en risico.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A. Stuut

HD