ECLI:NL:CRVB:2016:4028

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
15/7558 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering voorschot bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 30 september 2015 het beroep tegen het terugvorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 26 maart 2014 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en ontving een voorschot van € 694,87. Het college weigerde echter de aanvraag op 21 augustus 2014, waartegen appellant geen bezwaar maakte. Vervolgens vorderde het college het voorschot terug bij besluit van 15 september 2014, wat leidde tot het bestreden besluit.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college het bezwaar van appellant tegen de terugvordering niet had moeten aanmerken als ook gericht tegen de afwijzing van de aanvraag, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De Raad stelt vast dat de afzonderlijke besluiten van het college niet in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht, en dat er geen verplichting bestaat om de afwijzing van de aanvraag en de terugvordering in één besluit te combineren. De Raad bevestigt dat de terugvordering voortvloeit uit de afwijzing van de aanvraag, maar dat dit niet betekent dat de besluiten verweven zijn.

Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Hillen, met A. Stuut als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.

Uitspraak

15/7558 WWB
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 september 2015, 15/2013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F.M. den Hollander, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door D.M.R. van Weissenbruch, kantoorgenoot van mr. Den Hollander. Voor het college is verschenen M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 26 maart 2014 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Bij besluit van 16 mei 2014 heeft het college appellant een voorschot verstrekt. Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen, tegen welk besluit appellant geen bezwaar heeft gemaakt. Bij besluit van 15 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college het voorschot ten bedrage van € 694,87 teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat het college het bezwaar van appellant tegen het terugvorderingsbesluit van 15 september 2014 had moeten aanmerken als tevens te zijn gericht tegen de afwijzing van de aanvraag, miskent dat appellant het (voorlopig) bezwaarschrift tegen het besluit van 15 september 2014 op 24 oktober 2014 per fax heeft ingediend. Deze datum ligt ruim buiten de bezwaartermijn van het besluit van 21 augustus 2014. Er bestond dan ook geen grond voor het college om dit bezwaarschrift mede gericht te achten tegen het afwijzingsbesluit.
4.2.
De beroepsgrond dat appellant door de afzonderlijke besluiten tot afwijzing van de aanvraag en de terugvordering van het voorschot op het verkeerde been is gezet is en dat de hier bestreden besluitvorming in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht slaagt evenmin. Het college is niet gehouden de afwijzing van de aanvraag en de daaruit voortvloeiende terugvordering van het voorschot in een en hetzelfde besluit neer te leggen. Overigens is het tijdsverloop tussen het besluit van 21 augustus 2014 en 15 september 2014 niet onredelijk lang. Ten slotte heeft het college in het besluit van 21 augustus 2014 aangekondigd dat appellant een eventueel verstrekt voorschot moet terugbetalen en hierover nog een besluit ontvangt, zodat appellant hiermee rekening had kunnen houden.
4.3.
Ook de beroepsgrond dat sprake is van een zodanige verwevenheid tussen beide besluiten dat het college de bezwaren gericht tegen het afwijzingsbesluit in het kader van het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit had moeten behandelen, treft geen doel. Het gaat immers om twee afzonderlijke besluiten met een verschillende (wettelijke) grondslag en een uiteenlopend rechtsgevolg. Dat de terugvordering logischerwijs voortvloeit uit de afwijzing van de aanvraag doet daar niet aan af.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Hillen, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A. Stuut

HD