ECLI:NL:CRVB:2016:4028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen terugvordering voorschot bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 30 september 2015 het beroep tegen het terugvorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 26 maart 2014 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en ontving een voorschot van € 694,87. Het college weigerde echter de aanvraag op 21 augustus 2014, waartegen appellant geen bezwaar maakte. Vervolgens vorderde het college het voorschot terug bij besluit van 15 september 2014, wat leidde tot het bestreden besluit.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college het bezwaar van appellant tegen de terugvordering niet had moeten aanmerken als ook gericht tegen de afwijzing van de aanvraag, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De Raad stelt vast dat de afzonderlijke besluiten van het college niet in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht, en dat er geen verplichting bestaat om de afwijzing van de aanvraag en de terugvordering in één besluit te combineren. De Raad bevestigt dat de terugvordering voortvloeit uit de afwijzing van de aanvraag, maar dat dit niet betekent dat de besluiten verweven zijn.
Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Hillen, met A. Stuut als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.