ECLI:NL:CRVB:2016:4027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake bijstandsverlening onder de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, was het niet eens met de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, die haar bijstandsverlening per 1 januari 2015 had gewijzigd naar de Participatiewet. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procesbelang zou hebben, aangezien haar bijstandsbedrag niet was verlaagd.
Appellante stelde in hoger beroep dat zij wel degelijk belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de wijziging van haar bijstandsgrondslag, vooral gezien de aanstaande wijzigingen in de hoogte van de bijstand per 1 juli 2015 en 1 januari 2016. De Raad overwoog dat voor het vaststellen van procesbelang bepalend is of het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. De Raad concludeerde dat appellante geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat zij materieel niet op achteruit was gegaan.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van griffier A. Stuut, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.