ECLI:NL:CRVB:2016:3891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
15/7863 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdig inleveren van gevraagde gegevens in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 19 oktober 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 18 oktober 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college verzocht appellant bij brief van 22 oktober 2014 om voor 30 oktober 2014 bepaalde gegevens te overleggen. Appellant heeft deze gegevens echter niet tijdig ingeleverd, wat leidde tot het besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit besluit bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de herstelbrief pas op 28 oktober 2014 heeft ontvangen en dat de termijn om de gegevens in te leveren te kort was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant de herstelbrief voor het verstrijken van de termijn heeft ontvangen en dat hij, indien hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen, het college hiervan op de hoogte had moeten stellen. De Raad concludeert dat appellant niet tijdig heeft gereageerd en dat het hoger beroep daarom niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met A.M.C. de Vries als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7863 WWB
Datum uitspraak: 18 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 oktober 2015, 15/1687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Namens appellant is verschenen mr. Van Dalen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T. van der Veen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 18 oktober 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft het college appellant gevraagd uiterlijk 30 oktober 2014 de in de bijlage bij die brief opgesomde gegevens te overleggen. In de brief van
22 oktober 2014 heeft het college appellant tevens te kennen gegeven dat zijn aanvraag niet verder in behandeling zal worden genomen indien hij de gevraagde gegevens niet of niet op tijd overlegt.
1.3.
Bij besluit van 4 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant de bij brief van 22 oktober 2014 gevraagde gegevens niet uiterlijk 30 oktober 2014 heeft verstrekt. Evenmin is in geschil dat de gevraagde gegevens nodig zijn om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. In geschil is of appellant een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de herstelbrief van 22 oktober 2014 pas op 28 oktober 2014 heeft ontvangen en dat de resterende termijn zo kort was dat hij de stukken niet tijdig heeft kunnen overleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft de herstelbrief voor het verstrijken van de termijn ontvangen. Indien hij niet in staat was de gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn te verzamelen, had het op de weg van appellant gelegen het college hiervan uiterlijk 30 oktober 2014 op de hoogte te stellen en om nader uitstel te verzoeken. Van een verzoek om uitstel is echter niet gebleken. Uit het door het college overgelegde beloverzicht blijkt dat appellant op 20 oktober 2014 en op 28 november 2014 telefonisch contact heeft opgenomen met het college. Appellant heeft zijn stelling dat hij ook op
28 oktober 2014 en op 3 november 2014 telefonisch contact met het college heeft opgenomen en toen om uitstel heeft verzocht, niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens.
4.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat de hem geboden hersteltermijn van acht dagen pas een aanvang heeft genomen op het moment dat appellant de herstelbrief heeft ontvangen, te weten 28 oktober 2014. Ook indien appellant hierin zou worden gevolgd, kan hem dat niet baten. Immers, ook dan was appellant met het inleveren van de stukken op 6 november 2014 alsnog in verzuim, zijnde een dag te laat.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.M.C. de Vries

HD