ECLI:NL:CRVB:2016:3861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die zich op 22 juli 2011 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Het Uwv weigerde echter zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant voerde aan dat de medische grondslag van het besluit onjuist was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder een depressieve episode en PTSS.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende inzichtelijk had gemotiveerd waarom de vastgestelde eigenschappen van appellant geen gevolgen hadden voor zijn belastbaarheid. De verzekeringsarts had in zijn rapportage aangegeven dat de eigenschappen van appellant niet als (psycho)pathologisch konden worden beschouwd. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had ingeschakeld om zijn situatie te beoordelen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er in de FML wel degelijk rekening was gehouden met de psychische klachten van appellant en dat de verzekeringsarts en de behandelend psychiater dezelfde diagnoses hanteerden. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige te benoemen, aangezien appellant niet voldoende had onderbouwd waarom er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.