ECLI:NL:CRVB:2016:3855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
15/7439 WSF-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 18 september 2015 een beslissing genomen in de zaak met nummer 15/3945. De Raad had eerder, op 17 februari 2016, het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van het hoger beroep was overschreden. De appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, wat ter zitting op 28 september 2016 is behandeld, maar waarbij partijen niet aanwezig waren.

De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zes weken bedraagt. De termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was de aangevallen uitspraak op 21 september 2015 verzonden, en had de appellant het hogerberoepschrift pas op 6 november 2015 ingediend, wat te laat was. De appellant betoogde dat hij de uitspraak pas op 1 of 2 oktober 2015 had ontvangen, waardoor hij minder tijd had om zijn hoger beroep voor te bereiden. De Raad verwierp dit argument, omdat het wettelijke stelsel geen aanspraak biedt op een periode van zes weken voor het indienen van een beroepschrift, ongeacht de woonplaats van de appellant.

De Raad concludeerde dat de appellant in dit geval voldoende tijd had gehad om zijn hoger beroep in te dienen en dat het verzet ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier R.I. Troelstra, en werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 oktober 2016
15/7439 WSF-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 september 2015, 15/3945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 17 februari 2016 heeft de Raad het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 september 2016, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 17 februari 2016 berust op de overwegingen dat de termijn voor het instellen van hoger beroep is overschreden, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De aangevallen uitspraak is verzonden op 21 september 2015. Het hogerberoepschrift is bij faxbericht van 6 november 2015 ingediend.
In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het (bestreden) besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van dit wettelijke stelsel was 2 november 2015 de laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend.
In verzet heeft appellant betoogd dat hij de aangevallen uitspraak pas aan het einde van week 40 van 2015 (dat is op 1 of 2 oktober 2015) heeft ontvangen en daardoor wezenlijk minder tijd heeft gehad voor het voorbereiden van zijn hogerberoepschrift dan wanneer hij in Nederland zou hebben gewoond. Het wettelijke stelsel leidt daarmee volgens appellant tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen mensen die in Nederland wonen en mensen die buiten Nederland wonen.
De Raad volgt appellant hierin niet. Anders dan appellant kennelijk veronderstelt geeft het wettelijke stelsel noch mensen in Nederland noch mensen buiten Nederland een aanspraak op een periode van zes weken voor het voorbereiden en indienen van een (hoger)beroepschrift. Het stelsel strekt ertoe het begin en het einde van de (hoger)beroepstermijn op objectief bepaalbare wijze te markeren en te fixeren. Daarmee is in lijn de vaste rechtspraak (ook) van de Raad dat, in gevallen waarin een bestreden besluit of een aangevallen uitspraak als gevolg van onregelmatigheden bij de postbezorging niet meteen na de bekendmaking ter kennis komt van de geadresseerde, een periode van twee weken toereikend wordt geacht om tijdig (hoger) beroep in te stellen. Aan dit vereiste is in het voorliggende geval voldaan.
Het verzet is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) R.I. Troelstra

SS