ECLI:NL:CRVB:2016:3855
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 18 september 2015 een beslissing genomen in de zaak met nummer 15/3945. De Raad had eerder, op 17 februari 2016, het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van het hoger beroep was overschreden. De appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, wat ter zitting op 28 september 2016 is behandeld, maar waarbij partijen niet aanwezig waren.
De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zes weken bedraagt. De termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was de aangevallen uitspraak op 21 september 2015 verzonden, en had de appellant het hogerberoepschrift pas op 6 november 2015 ingediend, wat te laat was. De appellant betoogde dat hij de uitspraak pas op 1 of 2 oktober 2015 had ontvangen, waardoor hij minder tijd had om zijn hoger beroep voor te bereiden. De Raad verwierp dit argument, omdat het wettelijke stelsel geen aanspraak biedt op een periode van zes weken voor het indienen van een beroepschrift, ongeacht de woonplaats van de appellant.
De Raad concludeerde dat de appellant in dit geval voldoende tijd had gehad om zijn hoger beroep in te dienen en dat het verzet ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier R.I. Troelstra, en werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.