ECLI:NL:CRVB:2016:3844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
15-2102 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant, die sinds 27 oktober 2010 niet meer kan werken als dakdekker vanwege rugklachten, had op 26 juli 2012 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag op basis van een verzekeringsgeneeskundig rapport, waarin werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv juist was.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij wel degelijk arbeidsongeschikt is en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn medische klachten. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts alle relevante informatie had betrokken. De Raad onderschreef ook de arbeidskundige beoordeling van het Uwv en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling kon veranderen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 14 oktober 2016.

Uitspraak

15/2102 WIA
Datum uitspraak: 14 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 februari 2015, 13/875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 27 oktober 2010 uitgevallen voor zijn werk als dakdekker voor 40 uur per week ten gevolge van rugklachten. Op 26 juli 2012 heeft appellant een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 24 september 2012 heeft het Uwv onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van 13 september 2013 en een arbeidskundig rapport van 24 september 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 24 oktober 2012 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 15 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsaarts bezwaar en beroep van 30 november 2012 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 januari 2013, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch onderzoek onzorgvuldig dan wel onjuist te achten. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en heeft de motivering van de geschiktheid van appellant voor de ten behoeve van de schatting geselecteerde functies afdoende geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat hij wel degelijk arbeidsongeschikt is. Hij ervaart verschillende medische klachten, voortkomend uit hart-,
rug-, en pijnklachten en de medicatie die hij gebruikt, waarmee de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, appellant lichamelijk en psychisch onderzocht tijdens het spreekuur op 14 augustus 2012 en heeft de door appellant ingebrachte informatie van de behandelend cardioloog, anesthesioloog en neuroloog betrokken in zijn beoordeling. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van
13 september 2012 vastgesteld dat appellant benutbare mogelijkheden heeft en dat, hoewel er een discrepantie bestaat tussen de door appellant ervaren klachten en de objectiveerbaarheid ervan, er wel beperkingen zijn voor zwaar rug- en beenbelastende werkzaamheden en dat verder rekening moet worden gehouden met duizeligheidsklachten die een gevolg zijn van de medicatie die appellant gebruikt. De daaruit voortvloeiende medische belastbaarheid van appellant is verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 september 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, heeft appellant na afloop van de hoorzitting op 29 november 2012 onderzocht en heeft kennis genomen van de in de bezwaarprocedure ingebrachte medische stukken, waaronder informatie van de behandelend neurochirurg, de anesthesioloog en de cardioloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft in zijn rapport van 30 november 2012 in grote lijnen de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de verzekeringsarts, maar acht appellant wel meer beperkt ten gevolge van zijn rug- en voetklachten. Voor het aannemen van een arbeidsduurbeperking ziet hij geen aanleiding. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 30 november 2012 een nieuwe FML opgesteld waarin extra beperkingen zijn opgenomen bij de items buigen, torderen, tillen en dragen, lang staan, lopen, traplopen en klimmen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle informatie in het onderzoek heeft betrokken en dat hij (in de rapporten van 10 juli 2013,
23 december 2013 en 12 september 2014) voldoende heeft gemotiveerd waarom de door appellant in beroep ingebrachte informatie van de orthopedisch chirurg en de radioloog over de linkerschouder, de linkerheup en de rechterknie en de informatie over de (bij)werkingen van de medicatie die hij gebruikt geen aanleiding geven om het standpunt over appellants belastbaarheid te wijzigen.
4.3.
Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant, gemeten naar objectieve maatstaven, op de beoordelingsdatum 24 oktober 2012 meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met de FML van 30 november 2012 is vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die een nieuw licht op de zaak werpen. Met de informatie van appellant in hoger beroep dat hij nu herstellend is van meerdere TIA’s, dat hij last heeft van bloeduitstortingen en dat bij hem voor zijn hartritmestoornissen een Reveal is geplaatst, kan in deze procedure geen rekening worden gehouden omdat deze informatie niet ziet op de situatie van appellant op de datum in geding, maar op de situatie van enige jaren daarna. De conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust, wordt onderschreven.
4.4.
Ook het oordeel en de overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige beoordeling worden geheel onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de medische geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant in zijn rapport van
11 januari 2013 afdoende toegelicht en inzichtelijk gemotiveerd dat ondanks de geplaatste signaleringen in de formulieren Resultaat functiebeoordeling de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat.
5. Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM