ECLI:NL:CRVB:2016:3757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- A. Stehouwer
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, met betrekking tot de rechtmatigheid van een huisbezoek en de schending van het recht op een eerlijk proces
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 februari 2015 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 28 juni 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft na een onderzoek, dat onder andere een huisbezoek omvatte, besloten de bijstand van appellant in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft betoogd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelt dat er voldoende reden was voor het college om een huisbezoek af te leggen, gezien de tegenstrijdige verklaringen van appellant over zijn verblijfplaats. De Raad stelt vast dat de rechtbank niet onterecht heeft geoordeeld dat er geen schending van het recht op een eerlijk proces heeft plaatsgevonden. Appellant had de gelegenheid om zijn standpunten naar voren te brengen en de rechtbank heeft de relevante jurisprudentie correct toegepast.
De Raad bevestigt dat de onderzoeksresultaten van het huisbezoek gebruikt mochten worden voor de beoordeling van het recht op bijstand. De verklaringen van getuigen ter zitting konden niet afdoen aan de conclusie dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.