Uitspraak
OVERWEGINGEN
1.2. Bij besluit van 5 december 2008, met als onderwerp ‘Verklaring van geen bezwaar’, heeft de minister bericht dat met inachtneming van artikel 9 van de Wvo een hernieuwd veiligheidsonderzoek naar appellant werd ingesteld en dat ten aanzien van appellant geen bezwaar bestaat tegen de vervulling van de (geambieerde) vertrouwensfunctie.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, anders dan appellant betoogt, bij besluit van 5 december 2008 een vgb op niveau A aan appellant is gegeven, gezien de tekst van het besluit, waaronder de vermelding van ‘A’ achter ‘niveau onderzoek’, en de toelichting van de minister ter zitting. De rechtbank stelt voorts vast dat de vgb op niveau A bij besluit van 4 november 2014 is ingetrokken en dat appellant niet beschikte over een vgb op niveau B. Gelet op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Wvo was de minister dan ook verplicht om appellant uit zijn functie te ontheffen.
4.4. Met de rechtbank wordt geconcludeerd dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de vgb op niveau A was ingetrokken en appellant niet beschikte over een vgb op niveau B. Uit artikel 10, tweede lid, van de Wvo volgt dat de minister verplicht was appellant uit zijn functie te ontheffen. Deze bepaling is van dwingend recht. Volgens vaste rechtspraak zijn er bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met de algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4262). Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.