ECLI:NL:CRVB:2016:3741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/6528 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing uit functie wegens intrekking verklaring van geen bezwaar in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die werkzaam was in een vertrouwensfunctie bij het Ministerie van Defensie, was ontheven uit zijn functie omdat hij niet beschikte over een geldige verklaring van geen bezwaar (vgb). De vgb op niveau A was ingetrokken, en de appellant had geen vgb op niveau B. De minister was op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) verplicht om de appellant uit zijn functie te ontheffen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de dwingende wetgeving rechtvaardigden. De appellant had betoogd dat de intrekking van de vgb op niveau A niet van toepassing was, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de vgb op niveau A daadwerkelijk was afgegeven. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen in het ambtenarenrecht, vooral in situaties die de nationale veiligheid raken.

Uitspraak

15/6528 AW
Datum uitspraak: 6 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2015, 15/3820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M. van Meer hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en de minister hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Meer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.M. van der Weijden, mr. J.W. Walet en J.C. Post.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is per 1 april 2007 geplaatst in de functie van [naam functie A] bij de afdeling [naam afdeling] van de [naam dienst] . Deze functie is aangemerkt als vertrouwensfunctie in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo).
1.2. Bij besluit van 5 december 2008, met als onderwerp ‘Verklaring van geen bezwaar’, heeft de minister bericht dat met inachtneming van artikel 9 van de Wvo een hernieuwd veiligheidsonderzoek naar appellant werd ingesteld en dat ten aanzien van appellant geen bezwaar bestaat tegen de vervulling van de (geambieerde) vertrouwensfunctie.
1.3.
Bij besluit van 11 januari 2011 is appellant geplaatst in de functie [naam functie B] bij de regio [regio] van de [naam organisatie] . Deze functie is eveneens aangemerkt als vertrouwensfunctie in de zin van de Wvo.
1.4.
De minister heeft bij besluit van 4 november 2014 de aan appellant verstrekte verklaring van geen bezwaar (vgb) op veiligheidsniveau A ingetrokken. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt. Tevens heeft de minister op 4 november 2014 het voornemen geuit om een vgb op veiligheidsniveau B te weigeren. Hierop heeft appellant zijn zienswijze gegeven.
1.5.
Bij besluit van 3 maart 2015 is appellant ontheven uit zijn functie wegens het niet beschikken over een geldige vgb. Dit besluit heeft de minister na bezwaar van appellant gehandhaafd bij besluit van 27 mei 2015 (bestreden besluit). Bij besluit van 6 maart 2015 is aan appellant een andere functie opgedragen, waarvoor geen vgb is vereist.
1.6.
Bij besluit van 24 juni 2015 heeft de minister de vgb op niveau ‘B’ geweigerd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, anders dan appellant betoogt, bij besluit van 5 december 2008 een vgb op niveau A aan appellant is gegeven, gezien de tekst van het besluit, waaronder de vermelding van ‘A’ achter ‘niveau onderzoek’, en de toelichting van de minister ter zitting. De rechtbank stelt voorts vast dat de vgb op niveau A bij besluit van 4 november 2014 is ingetrokken en dat appellant niet beschikte over een vgb op niveau B. Gelet op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Wvo was de minister dan ook verplicht om appellant uit zijn functie te ontheffen.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvo wordt verstaan onder verklaring: een verklaring dat uit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon.
4.1.2.
Ingevolge artikel 2 van de Wvo treden, indien een vertrouwensfunctie wordt uitgeoefend bij het Ministerie van Defensie, dan wel indien het een functie betreft die als vertrouwensfunctie moet worden aangemerkt in verband met de daarmee samenhangende noodzaak om toegang te hebben tot militaire installaties, voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 en 16, tweede lid, Onze Minister van Defensie en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in de plaats van respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
4.1.3.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wvo is onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
4.1.4.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvo is onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn. In het tweede lid is bepaald dat indien een verklaring is ingetrokken, de werkgever de betrokken persoon zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de intrekking van de verklaring, ontheft uit de vertrouwensfunctie.
4.2.
Appellant betoogt in hoger beroep dat artikel 10, tweede lid, van de Wvo, op grond waarvan de minister hem uit zijn functie heeft ontheven, niet van toepassing is, omdat aan hem nimmer een vgb op niveau A is gegeven en deze dus niet kan worden ingetrokken. Hij betoogt dat de brief van 5 december 2008 enkel de feitelijke mededeling omvat dat een hernieuwd veiligheidsonderzoek is gedaan met niveau A. De brief houdt volgens hem voor het overige slechts een besluit in dat ten aanzien van hem geen bezwaar bestond dat hij de aan hem in 2007 opgedragen functie, op veiligheidsniveau B, ging vervullen.
4.3.
De Raad ziet geen aanknopingspunten voor deze lezing van appellant. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 5 december 2008 inhoudt dat een vgb, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvo, op veiligheidsniveau A aan appellant is afgegeven, gezien het onderwerp en de tekst van het besluit en de vermelding ‘A’ achter ‘niveau onderzoek’. Zoals de minister afdoende heeft toegelicht, had appellant een functie op veiligheidsniveau B, maar is een veiligheidsonderzoek op niveau A uitgevoerd. De stelling van appellant dat in het besluit van 5 december 2008 achter ‘niveau onderzoek’ ten onrechte ‘A’ is vermeld in plaats van ‘B’, is dan ook niet aannemelijk.
4.4. Met de rechtbank wordt geconcludeerd dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de vgb op niveau A was ingetrokken en appellant niet beschikte over een vgb op niveau B. Uit artikel 10, tweede lid, van de Wvo volgt dat de minister verplicht was appellant uit zijn functie te ontheffen. Deze bepaling is van dwingend recht. Volgens vaste rechtspraak zijn er bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met de algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4262). Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.S. Spek

HD